Rolnummer: 22-003230-04
Parketnummer(s): 11-030153-03
Datum uitspraak: 23 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage economische kamer
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Dordrecht van 8 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 februari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van ? 650,- subsidiair dertien dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte niet strafbaar is ten aanzien van het tenlaste-gelegde, omdat aan het doel van het voorschrift, zoals vastgesteld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, is voldaan.
Het hof verwerpt dit verweer. De wetgever heeft na afweging van alle betrokken belangen ervoor gekozen het uitrijden van dierlijke meststoffen op (gedeeltelijk) bevroren grond te verbieden (behoudens ten aanzien van vaste dierlijke meststoffen op grasland). Het is niet aan de rechter om de wenselijkheid van dit verbod te beoordelen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 650,- subsidiair dertien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een perceel grasland dierlijke meststoffen gebruikt op een bodem die gedeeltelijk was bevroren. De verdachte heeft daarbij gehandeld in strijd met een voorschrift dat is opgesteld ter bescherming van het milieu.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een geschrift "Uitrijden tijdens vorst toegestaan zolang INgewerkt kan worden", afkomstig van de Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (NLTO), aan het hof overgelegd. Blijkens dit geschrift heeft de NLTO over de problematiek omtrent het uitrijden van niet-vaste dierlijke meststoffen op bodems die geheel of gedeeltelijk bevroren waren overleg gevoerd met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat ook op die manier mest emissie-arm wordt aangewend. De uitkomst van dit overleg is, aldus dit geschrift, dat het Ministerie thans van mening is dat, indien de mest ín de grond gebracht kan worden, het in de praktijk niet uitmaakt of de grond geheel of gedeeltelijk bevroren is. Het in de grond brengen van niet-vaste dierlijke meststoffen kan gebeuren middels een zogenoemde 'sleuf-kouter'. Het beoordelingscriterium van de wetshandhavers dient dan ook te zijn of de mest-stoffen in de grond worden gebracht. Indien de niet-vaste meststoffen niet in de grond worden gebracht - bijvoorbeeld omdat de grond nog té bevroren is zodat een sleufkouter de mest niet in de grond kan brengen of omdat er bij bevroren grond een zogenoemde 'sleepvoet', die de mest óp de grond brengt, gebruikt wordt in plaats van een sleufkouter - dient een proces-verbaal te worden opgemaakt. In de gevallen waarin de niet-vaste meststoffen in de grond worden gebracht, dient het opmaken van een proces-verbaal achterwege te blijven, nu aan de doelstelling van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm), zijnde het emissie-arm inbrengen van niet-vaste dierlijke meststoffen in de bodem, is voldaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat de verdachte op 20 februari 2003 niet-vaste dierlijke meststoffen middels een sleufkouter heeft uitgereden op grond waarvan de bovenlaag ontdooid was; hij heeft de meststoffen derhalve ín de grond aange-bracht. Nu ter terechtzitting in hoger beroep voorts aannemelijk is geworden dat de huidige handhaving in de praktijk van het verbod als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen afwijkt van de handhaving van dit verbod op 20 februari 2003, dient naar 's hofs oordeel de gewijzigde handhavingspraktijk in het voordeel van de verdachte te worden meegewogen.
Alle bovengenoemde omstandigheden in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Borgesius, Van den Berg en Fleers, in bijzijn van de griffier mr. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2005.