Uitspraak: 11 februari 2005
Rolnummer: 03/1050
Zaaknummer rechtbank: 446590
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Werknemer],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. L.S.J. de Korte,
VT PERSONNEL SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: VT,
procureur: mr. E.A.C. van Kempen.
Bij exploot van 12 juli 2003 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het von---nis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 9 mei 2003, gewe-zen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] twee grieven te-gen het von-nis aan-gevoerd.
VT heeft de grieven bij memorie van ant-woord (met drie producties) be-streden.
Ten--slotte hebben par-tijen de stukken overgelegd en arrest ge-vraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten als in het vonnis onder het kopje "De vaststaande feiten" sub 1 t/m 8 vermeld, nu daartegen geen grie-ven zijn ge-richt of anderszins is opgekomen.
2. Het gaat, kort gezegd, om het vol-gende.
2.1. [werknemer], geboren op 21 maart 1965, is vanaf 17 september 1984 in dienst van VT werkzaam geweest, laatstelijk in de functie van volmatroos.
2.2. Op 12 maart 2002 was [werknemer] tezamen met [kapitein], zijn direct leiding-ge-vende, werkzaam op het motorschip "Veendam" van VT en betrokken bij het los--sen van een partij natronloog op een steiger in de 1e Petroleumhaven te Rotter-dam bij Shell.
2.3. VT heeft [werknemer] (en [kapitein]) op 14 maart 2002 op staande voet ontslagen.
2.4. De rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem, heeft de arbeidsover-eenkomst met ingang van 1 juni 2002 voorwaardelijk ontbonden onder toekenning van een ver-goeding, die met toepassing van correctiefactor 0,4 is bepaald op € 22.088,= bruto.
2.5. [werknemer] heeft op 2 april 2002 elders werk aanvaard, in een lagere functie en met een lager salaris.
2.6. [werknemer] vordert - met een beroep op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet - veroordeling van VT tot (kort gezegd) betaling van zijn salaris van 12 maart 2002 tot 1 juni 2002, vergoeding voor 8,16 niet-genoten vakantieda-gen, alsmede buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
3. Met de eerste grief legt [werknemer] het geschil omtrent het ontslag op staande voet in volle omvang aan het hof voor. Met de tweede grief klaagt [werknemer] er over dat de rechtbank zijn vordering ter zake van vergoeding wegens niet genoten vakan-tie-da-gen met nevenvorderingen, die in eerste aanleg niet zijn bestreden, niet heeft toe-gewezen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
eerste grief - ontslag op staande voet
4. De dringende reden die VT aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd bestaat uit drie onderdelen. Eén daarvan betreft het verwijt dat [werknemer] op 12 maart 2002 in de Petroleumhaven op de Veendam heeft gerookt. Volgens de rechtbank was dit verwijt in de gegeven omstandigheden, waarover hieronder meer, voldoende zwaarwegend om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [werknemer] op 12 maart 2002 op de Veen-dam heeft gerookt terwijl dit schip zich in de Petroleumhaven bevond. Even-min is in geschil dat [werknemer] wist dat dit in strijd met de veiligheidsvoor-schrif-ten was. Ook staat vast dat het voor hem duidelijk was dat het rookverbod bij het ver-voer van gevaarlijke stoffen en aflevering daarvan aan een raffinaderij - zoals in dit geval aan de orde was - dient ter voorkoming van ernstige zaken zoals brand of ont-ploffing, alsmede dat hem bekend was dat VT grote waarde hechtte aan strikte nakoming van de veilig-heidsvoorschriften, zowel uit een oogpunt van veiligheid voor mensen en milieu als vanwege het commerciële belang bij een goede reputa-tie van VT op het gebied van veiligheid en betrouwbaarheid.
6. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat zijn voormelde overtreding van het rook-ver-bod in de Petroleumhaven onvoldoende zwaarwegend is om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen en dat met een minder ingrijpende maatregel had kunnen en moeten worden volstaan. Daartoe beroept hij zich -kort gezegd- op de navolgende feiten en omstandigheden: de lengte van zijn dienstverband (ruim 17 jaar); hij is niet eerder ter zake van een door hem begane overtreding gewaar-schuwd; het rook-ver-bod wordt door anderen, onder wie ook leidinggevenden, wel va-ker overtreden zon---der dat eerder een ingrijpen-de maatregel als een ontslag op staan-de voet werd genomen; [kapitein], op de be-wus-te dag zijn leidinggeven-de, maakte in de prak-tijk geen bezwaar wanneer hij bemerkte dat er werd gerookt, hoewel de ter za-ke van handhaving van de veiligheidsmaatregelen door VT aan al haar vlootmedewerkers, waaronder [werknemer], ge-zonden faxbericht d.d. 12 oktober 2001 afsluit met "Wij wijzen de kapiteins met klem op het duidelijk instrueren van de beman-ning welke worden belast met de belading en de daaraan verbonden dekwacht"; uit het feit dat in de ontbindingsprocedure een vergoeding is toege-kend blijkt dat die rechter geen dringende reden aanwezig achtte, aldus [werknemer].
7. Naar het oordeel van het hof kunnen voormelde argumenten [werknemer] niet baten, ook niet wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien, dit in verband met het navolgende.
7.1. [werknemer] was ten tijde van het ontslag op staande voet bijna 37 jaar en mag me-de gelet op zijn lange dienstverband geacht worden de ernst van de risico's ter be-scherming waartegen het rookverbod is gegeven ten volle te onderkennen en zich daar naar te kunnen gedragen.
7.2. De overtreding van het rookverbod in de Petroleumhaven was - gezien het ge----vaar van brand of ontploffing, met alle risico's voor personen, het milieu en de reputatie van VT op het vlak van veiligheid en betrouwbaarheid - een ernstige over---treding.
7.3. VT heeft met haar brief van 24 november 2000 haar vloot-per-soneel, -on-der wie [werknemer], schriftelijk op het grote belang van strikte uitvoering van kwali-teits- en vei-lig-heidsvoorschriften gewezen, waarbij met zoveel woorden is vermeld dat bij niet-naleving van de voorschriften ontslag op staande voet niet is uitgeslo-ten. De-ze brief werd gezonden naar aanleiding van een incident bij loswerkzaam-he-den bij de Esso-installatie in Antwerpen, waarbij mede sprake was van overtre-ding van het rookverbod.
Het vlootpersoneel heeft voorts een kopie ontvangen van een (geanonimiseerde) brief van VT aan een bemanningslid van 12 oktober 2001 naar aanleiding van over-treding van veiligheidsvoorschriften bij het laden van een partij fueloil van Ex-xon Mobil in Antwerpen. De betrokkene is door VT ernstig berispt en in de brief staat dat VT reeds enkele malen is geconfronteerd met overtre-din-gen aan boord van haar schepen, dat aan het personeel is kenbaar gemaakt welke gevolgen deze overtredingen voor VT kunnen hebben en dat medewerkers die de regels niet na-komen per direct ontbinding van het dienstverband riskeren.
In een separaat faxbericht aan de vlootmedewerkers van 12 oktober 2001 - die met de hierboven geciteerde instructie aan de kapiteins afsluit - heeft VT voor overtreding van de voorschriften gewaarschuwd, met de mededeling dat bij constatering van een overtreding zware disciplinaire maatregelen worden genomen waarbij ontbin-ding van het dienstverband per direct niet is uitgesloten.
VT heeft naar het oordeel van het hof met voormelde waarschuwingen voldoende duidelijk en ook voldoende recent het zwaarwichtige belang van de naleving van het onderhavige veiligheids-voor-schrif-t (rook-ver-bod), alsmede de mogelijkheid van ontslag op staan--de voet bij een overtreding daarvan, onder de aandacht van haar medewer-kers - onder wie [werknemer] - ge-bracht. Daarbij is in aanmerking genomen dat roken geen onderdeel uitmaakt van de uitgevoerde werkzaamheden en dus ook niet zon-der meer op één lijn kan worden gesteld met de bij de uitvoering van de dage-lijkse werkzaamheden gaandeweg verslappende aandacht voor de bij die uitvoe-ring als zodanig in acht te nemen veiligheidsvoorschriften.
7.4. Dat [werknemer] niet naar aanleiding van een door hemzelf begane eerdere over-treding van het rook-ver-bod is gewaarschuwd, dan wel dat hij de eerste is die na overtreding van het rookverbod met een ontslag op staande voet wordt geconfron-teerd, doet aan het bovenstaande niet af. Een andersluidend oordeel zou mee-bren-gen dat aan het beschermend karakter van het betreffende veiligheids-voor-schrift - dat niet alleen op de veiligheid van de betrokken werknemer ziet doch een veel verdergaande strekking heeft - in belang-rijke mate afbreuk zou worden ge-daan.
7.5. Ook het feit dat [kapitein], [werknemer]s direct leidinggevende, het roken in de praktijk door de vingers placht te zien leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats is [werknemer] ook zelf op zijn verantwoordelijkheid gewezen en mag hij daarop ook worden aangesproken. Daarnaast moet hem - uit voormelde afslui-ten-de zin in de brief van 12 oktober 2001 - genoegzaam duidelijk zijn geweest dat [kapitein] de hem door VT gegeven instructie verzaakte, zodat [werknemer] zich niet ach-ter dat gedrag van [kapitein] kan verschuilen.
7.6. Uit de overgelegde ontbindingsbeschikking blijkt dat [werknemer] in die procedure - geheel anders dan in de onderhavige procedure - heeft betwist dat hij had gerookt, zodat dit in die procedure niet is komen vast te staan. Reeds daarom kan aan die beschikking in de onderhavige procedure geen argument worden ontleend.
7.7. Dat de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend (kunnen) zijn, legt in dit geval onvoldoende gewicht in de schaal om het ontslag niet rechtsgeldig te achten.
8. Het bovenstaande - in onderlinge samenhang bezien - leidt tot het oordeel dat [werknemer] terecht op staande voet is ontslagen. [werknemer] heeft dan ook geen belang bij bespreking van de andere twee verwijten van VT. De eerste grief faalt.
tweede grief - vergoeding niet-genoten vakantiedagen
9. [werknemer]s berekening van de gevorderde vergoeding voor niet genoten vakantie-dagen (zie de dagvaarding in eerste aanleg sub 6) heeft expliciet alleen betrekking op de te verwerven aanspraak in de periode van 12 maart 2002 tot 1 juni 2002, dus ná het ontslag op staande voet. Mede gelet op hetgeen met betrekking tot de eerste grief is overwogen heeft de rechtbank deze vordering terecht afgewezen. Ook de tweede grief faalt.
10. Het bovenstaande leidt tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
11. [werknemer] zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proces-kos-ten in hoger beroep.
De beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 9 mei 2003, tussen partijen gewezen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit ar-rest aan de zijde van VT begroot op € 205,= aan verschotten en € 894,= aan salaris procureur;
- verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Wild, Husson en Van Coever-den en is uitge-spro--ken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2005 in aanwe-zig-heid van de grif-fier.