Uitspraak: 18 februari 2005
Rolummer: 03/199
Zaaknummer rechtbank: 386080/01-27127
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
ABVAKABO,
gevestigd te Zoetermeer,
appellante,
hierna te noemen: AbvaKabo,
procureur: mr. P. de Casparis,
STICHTING CENTRALE DISCOTHEEK,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: CDR,
procureur: mr. A.M. de Gier
Het verloop van het geding
Bij exploot van 18 december 2002 is AbvaKabo in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 oktober 2002 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft AbvaKabo twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door CDR bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen schriftelijk gepleit. Beide hebben een pleitnota in het geding gebracht. Aan de pleitnota van AbvaKabo zijn twee producties gehecht.
Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1. AbvaKabo is partij bij de CAO Openbare Bibliotheken 2001-2002. Een groot aantal bepalingen daarvan, waaronder artikel 3, is bij besluit van 20 november 2001 algemeen verbindend verklaard.
2.2. Dit artikel, dat de werkingssfeer regelt, luidt – voor zover in hoger beroep van belang - als volgt.
Deze CAO is van toepassing op:
a. De in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instellingen die een of meer voorzieningen van openbaar bibliotheekwerk als bedoeld in de wet in stand houden.
b. De in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke instellingen die werkzaamheden verrichten die naar hun aard dezelfde zijn als de werkzaamheden, die verricht worden door de instellingen als genoemd onder a van dit artikel.
c. ………
2.3. CDR heeft een zeer grote collectie muziek-lp’s en muziek cd’s en houdt zich bezig met het, tegen betaling van een vergoeding, uitlenen daarvan, en andere werkzaamheden die daaruit voortvloeien of daarmee verband houden.
2.4. AbvaKabo heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat CDR gehouden is de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO Openbare Bibliotheken 2001-2002 op de arbeidsovereenkomsten van haar werknemers toe te passen.
2.5. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering van AbvaKabo afgewezen overwegende dat de werkzaamheden van CDR naar hun aard niet dezelfde zijn als die van openbare bibliotheken.
3. De grieven richten zich tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.1. AbvaKabo klaagt erover dat de rechtbank van oordeel is dat het uitlenen van gedrukte werken als de kernmerkende eigenschap van openbare bibliotheken moet worden aangemerkt.
Dit blijkt volgens AbvaKabo niet uit het door de rechtbank genoemde artikel 11a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, dat geen definitie geeft van het begrip openbare bibliotheek, noch van de werkzaamheden van openbare bibliotheken, doch alleen aangeeft in welke gevallen contributie mag worden geheven bij het uitlenen van gedrukte werken, en dit blijkt ook niet uit de door de rechtbank relevant geachte definitie in artikel 1b van de Wet op het openbaar bibliotheekwerk (die in 1987 is komen te vervallen), welke definitie ook door de Stichting Bedrijfspensioenfonds Bibliotheekpersoneel wordt gehanteerd.
Dit blijkt evenmin uit de door de rechtbank van belang geachte beleidsbrieven van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 3 april 2002 en 23 september 2002. Volgens AbvaKabo blijkt uit die brieven dat de staatssecretaris de bibliotheken drie kerntaken toedeelt: toegang tot informatie, cultuur en educatie, en dat de staatssecretaris het beheren en beschikbaar stellen van literatuur, cd’s e.d. op één lijn schaart.
3.2. Voorts heeft de rechtbank volgens AbvaKabo ten onrechte geen aandacht besteed aan het op 13 december 1990 door het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum (NBLC) vastgestelde statuut voor de openbare bibliotheek. In dit statuut wordt de openbare bibliotheek aan de hand van de volgende elementen getypeerd.
- het vrij toegankelijk maken van informatie ( alle in woord, beeld of geluid vastgestelde uitingen);
- aanbod, ontsluiting en deskundigheid markeren het verschil met onder meer kranten, radio, boekhandel en muziekwinkels);
- de collectie heeft een openbaar karakter;
- de openbare bibliotheken werken samen om de bibliotheekbezoeker een maximaal aanbod te kunnen bieden.
3.3. Voorts stelt AbvaKabo dat, nu de Wet op het specifiek cultuurbeleid geen omschrijving bevat van de (kern) activiteiten van de openbare bibliotheek, de aard van de werkzaamheden van de openbare bibliotheken afgeleid zal moeten worden uit de feitelijke werkzaamheden van de openbare bibliotheken in Nederland en de relevante opvattingen over de kernta(a)k(en) van openbare bibliotheken.
3.4. AbvaKabo wijst er op dat de uitleen van muziek is gaan behoren tot het regulier werkterrein van de openbare bibliotheek. Bovendien heeft het CDR vele dwarsverbanden met het openbare bibliotheekwerk. AbvaKabo meent dat de vier elementen van het NBLC het wezen van de werkzaamheden van de bibliotheken goed karakteriseren en als houvast kunnen dienen.
3.5. Het hof onderschrijft het hiervoor sub 3.3 weergegeven standpunt van AbvaKabo. Gelet op de huidige mogelijkheden om gegevens (ook) op andere wijze dan in gedrukte vorm op te slaan en toegankelijk te maken, zoals op magneetbanden, film, videobanden, cd’s en dvd’s, kan inderdaad de vraag worden gesteld of het uitlenen van gedrukte werken tot de belangrijkste kerntaak van de openbare bibliotheek behoort. Het gedrukte werk is slechts de vorm waarin gegevens kunnen worden opgeslagen en aan het publiek ter beschikking worden gesteld en is tegenwoordig een van de vele manieren waarop dat kan.
3.6. Het hof is van oordeel dat veeleer gelet moet worden op de aard van de gegevens, die door de activiteiten van de openbare bibliotheken voor het publiek toegankelijk worden gemaakt.
3.7. Daaromtrent bepaalde de Wet op het openbaar bibliotheekwerk in artikel 1 sub b:
" collecties van boeken, dagbladen, periodieken en audiovisuele materialen, welke actueel zijn en representatief voor het culturele veld".
De reeds genoemde beleidsbrief van 3 april 2002 noemt " betrouwbare informatie, cultuur, educatie en ontspanning”.
Blijkens het statuut van het NBLC moet het gaan om informatie.
3.8. Het hof komt op grond hiervan tot het oordeel dat de kerntaak van de openbare bibliotheken is het toegankelijk maken van informatie. Wanneer een instelling zich daarmee niet bezighoudt, kan niet gesproken worden van een openbare bibliotheek of van een instelling die werkzaamheden verricht die naar hun aard dezelfde zijn als de werkzaamheden van een openbare bibliotheek.
3.9. Het hof is voorts van oordeel dat speelfilms en muziek-cd’s niet op één lijn gesteld kunnen worden met informatieve, dan wel educatieve films, videobanden, dvd’s, cd’s enz. Het hof is van oordeel dat speelfilms en muziekdragers geen informatie bevatten in de hiervoor bedoelde betekenis.
3.10. Vaststaat dat CDR zich alleen bezighoudt met de uitleen van muziekdragers en wat daarmee samenhangt en daaruit voortvloeit. Het hof is dan ook van oordeel dat werkzaamheden van CDR niet naar hun aard dezelfde zijn als die van de openbare bibliotheken. Het feit dat vele openbare bibliotheken zich thans ook bezighouden met de uitleen van muziekdragers, maakt dat niet anders, aangezien de bibliotheken deze werkzaamheden verrichten naast hun andere kerntaken. Dat laatste is juist wat bij de CDR ontbreekt.
4. De conclusie is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en AbvaKabo zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam van 22 oktober 2002;
- veroordeelt AbvaKabo in de proceskosten aan de zijde van CDR tot aan deze uitspraak bepaald op € 205,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris voor de procureur;
- verklaart vorengenoemde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. In ’t Velt-Meijer, Schuering en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2005 in aanwezigheid van de griffier.