ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4362

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
323-D-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Duindam
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verrekening overwaarde echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man heeft op 6 april 2004 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Dordrecht, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden werd geregeld. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. De man en vrouw waren op huwelijkse voorwaarden gehuwd en de man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij hij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft verzocht. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de boedel te verdelen volgens de huwelijkse voorwaarden.

Het hof heeft vastgesteld dat de woning, die tijdens het huwelijk door de man is gekocht, volledig op zijn naam stond en dat hij de lasten heeft betaald, met uitzondering van een periode van anderhalf jaar. De overwaarde van de woning is vastgesteld op € 61.000,-, en na aflossing van schulden resteerde er een bedrag van € 56.217,14. Het hof oordeelt dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde, wat neerkomt op € 30.500,-. De man heeft in zijn pleitnotitie aangegeven dat hij de schulden van partijen heeft voldaan en dat de vrouw de caravan heeft behouden, wat leidt tot een te betalen bedrag van € 12.907,34 aan de vrouw.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met verbetering van gronden, en het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van het geding te veroordelen afgewezen. De uitspraak is gedaan op 13 april 2005 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, waarbij de rechters M. Stille, A. Duindam en J. Labohm betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak : 13 april 2005
Rekestnummer : 323-D-04
Rekestnr. rechtbank : FA RK 03-7739
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[verweerster],
voorheen wonende te [adres] (gemeente [x]), thans wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.C. Grootveld.
PROCESVERLOOP
De man is op 6 april 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Dordrecht van 7 januari 2004.
De vrouw heeft op 24 mei 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 7 december 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 januari 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.R. Arema, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. van Gemeren.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum], op huwelijkse voorwaarden, met elkaar gehuwd.
Op 17 juni 2003 heeft de man bij de rechtbank te Dordrecht een verzoek tot echtscheiding met een nevenverzoek ingediend. Hij heeft verzocht de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris te bevelen, met benoeming van een notaris en onzijdige personen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het nevenverzoek van de man. Zij heeft zelfstandig verzocht te bepalen dat de boedel overeenkomstig hetgeen is neergelegd in de tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden zal worden verdeeld, waarbij partijen over en weer zullen verrekenen en zonder benoeming van een notaris en onzijdig persoon in de zin der wet. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht te bepalen dat de huwelijkse voorwaarden worden afgewikkeld conform hetgeen partijen zijn overeengekomen bij overeenkomst van 15 september 2002. Indien de rechtbank van mening is dat voornoemde overeenkomst niet geldig is, verzoekt de man de rechtbank te bepalen dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden zoals door hem in zijn verweerschrift aangegeven.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – partijen bevolen over te gaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden met inachtneming van hetgeen in de bestreden beschikking is genoemd. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat partijen behouden wat zij reeds onder zich hebben en is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 34.948,17. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op 19 april 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij aan de vrouw in het kader van verrekening en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 14.602,76 dient te voldoen te vermeerderen met de helft van de rentebetalingen aan de motor, dan wel een ander bedrag dat het hof juist acht.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man zijn vorderingen te ontzeggen, dan wel opnieuw beschikkende een (ander) bedrag dat het hof juist acht inzake verrekening aan haar toe te kennen onder veroordeling van de man in de kosten van het geding.
4. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst van partijen van 15 september 2002 niet toeziet (het hof begrijpt: ziet) op de vordering tot verrekening van overgespaarde inkomsten. Partijen zijn op huwelijkse voorwaarden buiten elke vermogensrechtelijke gemeenschap gehuwd. De man was van mening dat het niet juist zou zijn indien de vrouw nergens aanspraak op zou kunnen maken. Deze behoefte tot redelijkheid heeft ertoe geleid dat partijen in eerste instantie de overeenkomst van 15 september 2002 hebben gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd wie van partijen welke vermogensbestanddelen krijgt toebedeeld. Zowel de man als de vrouw waren aanwezig bij een bespreking ten kantore van de voormalige advocaat van de man, waarbij is gesproken over de huwelijkse voorwaarden en de inhoud van deze huwelijkse voorwaarden. De vrouw wist dan ook bij de ondertekening van de overeenkomst heel goed wat zij deed en zij moet ook beseft hebben dat ondertekening van de overeenkomst alles zou afwikkelen voor wat betreft de huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft ook niet aangetoond dat zij had mogen begrijpen dat de overeenkomst over iets anders ging dan over de volledige afwikkeling, inclusief de verrekening, van de huwelijkse voorwaarden.
5. Ter zitting van het hof hebben partijen verklaard dat bij het opstellen van de overeenkomst van 15 september 2002 geen advocaat betrokken is geweest. In de overeenkomst wordt geregeld welke vermogensbestanddelen worden toegewezen aan de man en welke aan de vrouw. Deze vermogensbestanddelen worden in de overeenkomst vermeld zonder de daarbij behorende waarde. Gelet hierop is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat in de overeenkomst slechts is bepaald hoe de verschillende vermogensbestanddelen tussen partijen worden verdeeld, en dat niets is geregeld omtrent de waarde van die vermogensbestanddelen en de verrekening daarvan. Deze grief van de man faalt derhalve.
6. De tweede en derde grief van de man hebben betrekking op de voormalige echtelijke woning. Tussen partijen staat vast dat deze woning tijdens het huwelijk door de man is gekocht en dat de woning alleen op zijn naam stond. Op de woning rustte een volledige hypotheek. Met uitzondering van een periode van anderhalf jaar, heeft de man de lasten van de woning voor zijn rekening genomen. De echtelijke woning is inmiddels verkocht. De overwaarde bedroeg € 61.000,-. Na aflossing van diverse schulden resteerde een bedrag van € 56.217,14.
7. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van de gerealiseerde overwaarde van voornoemde woning. De rechtbank heeft naar de mening van de man hiermee een onjuiste interpretatie aan de huwelijkse voorwaarden gegeven. Er is immers geen sprake van dat de echtelijke woning een gemeenschappelijk goed betrof. De woning behoorde de man toe. Bovendien is de woning zonder eigen geld van partijen gefinancierd. Er is een drietal hypothecaire geldleningen aangegaan, en wel twee aflossingsvrije leningen en een hypothecaire spaargeldlening. Op de aflossingsvrije leningen zijn alleen rentebetalingen gedaan. De bij de hypothecaire spaargeldlening behorende verzekering bij Interpolis had een waarde van € 6.758,24. Deze polis is na verkoop van de woning aan de man uitgekeerd.
8. Een verrekenbeding als het onderhavige strekt naar zijn aard ertoe dat wat van de inkomsten van partijen wordt bespaard periodiek wordt verrekend. Laten partijen tijdens het huwelijk verrekening van het overgespaarde achterwege en blijft het recht tot verrekening bestaan, dan brengt een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het beding mee dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard maar ongedeeld is gebleven, in de verrekening wordt betrokken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vermogensvermeerdering van het huis tussen partijen dient te worden verrekend. De woning is tijdens het huwelijk gekocht en volledig gefinancierd door een drietal geldleningen. Op grond van artikel 1: 136 BW dient het goed in de verrekening te worden betrokken. Nu de man voor de verwerving van de woning een schuld is aangegaan, wordt de woning tot het te verrekenen vermogen gerekend voor zover de schuld daartoe wordt gerekend of daaruit is afgelost of betaald. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat de aangegane schuld niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De vrouw heeft derhalve recht op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning, derhalve recht op een bedrag van € 30.500,-.
Dat door de man, zoals hij in zijn derde grief stelt, geen aflossingen op de schuld zijn verricht doch slechts rentebetalingen, doet hieraan niet af.
9. Zowel in zijn beroepschrift als ter zitting heeft de man verklaard vrede te hebben met de afwikkeling voor wat betreft de auto, de caravan en de afwikkeling van de schulden van de Visa en de Postbank. Ten aanzien van de motor merkt de man het volgende op. De motor is volledig gefinancierd aangekocht. De rente betrof € 44,85 per maand. In totaal heeft de man vanaf november 1999 tot en met het moment dat partijen uit elkaar gingen 36 maanden betaald, hetgeen een bedrag oplevert van € 1.614,60. De vrouw kan aanspraak maken op de helft van dit bedrag, aangezien dit overgespaarde inkomsten betreft. De vrouw kan geen aanspraak maken op de motor, omdat deze van hem is.
10. Nu de vrouw het vorenstaande niet heeft weersproken, zal het hof overeenkomstig beslissen.
11. Ter terechtzitting van het hof heeft de man conform punt 15 van zijn pleitnotitie verklaard dat de vrouw recht heeft op de volgende bedragen:
- € 1.617,71 zijnde 23 rentebetalingen met betrekking tot geldlening 3230.924.045;
- € 896,89 zijnde 23 rentebetalingen met betrekking tot geldlening 3699.917.703;
- € 2.403,55 hypothecaire spaargeldlening 3369.909.468;
- € 3.379,12 Interpolis verzekering;
- € 807,30 motor;
- € 8.000,- auto,
zijnde een totaal bedrag van € 17.104,57.
De man heeft voorts in zijn pleitnotitie onder punt 15 verklaard dat, nu hij de schulden van partijen bij de Postbank en de Visa volledig heeft voldaan en de vrouw de caravan van partijen heeft behouden, van vorenstaand bedrag moet worden afgetrokken:
- € 1.947,24 zijnde de helft van de schulden Visa en Postbank;
- € 2.250,- zijnde het bedrag dat de vrouw volgens de rechtbank voor de caravan aan hem moet betalen.
De man dient derhalve nog aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 12.907,34.
De vrouw heeft het vorenstaande niet weersproken.
12. Nu de vrouw geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank in het kader van de vaststelling van de verrekeningsvordering, zal het hof geen hoger bedrag als verrekeningsbedrag kunnen vaststellen, dan het totaalbedrag dat de rechtbank heeft vastgesteld als bedrag waarop de vrouw ter zake van de verrekening recht heeft. Het hof bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw dient te voldoen dan ook op € 34.948,17, in welk bedrag de helft van de overwaarde van de echtelijke woning van € 30.500,- waarop de vrouw recht heeft, is verdisconteerd.
13. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de kosten van het geding, en wijst dit verzoek af.
14. Het vorengaande brengt mee dat de bestreden beschikking – met verbetering van gronden – dient te worden bekrachtigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Duindam en Labohm bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 13 april 2005.