ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4373

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
513-R-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gerretsen-Visser
  • A. van Nievelt
  • J. Duindam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming erkenning van een kind geboren uit een affectieve relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind, geboren uit een affectieve relatie tussen de moeder en de man. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, verzet zich tegen de erkenning door de man. De moeder stelt dat de man zijn verzoek tot erkenning niet doet uit oprechte betrokkenheid bij het kind, maar om macht uit te oefenen over haar en het kind. De man heeft in het verleden gewelddadig gedrag vertoond, wat bij de moeder angst oproept en de relatie tussen haar en het kind zou kunnen verstoren. Het hof heeft de belangen van het kind en de moeder zwaarder laten wegen dan die van de man. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat zijn belang bij erkenning opweegt tegen de belangen van de moeder en het kind. De rechtbank had eerder de man vervangende toestemming verleend om het kind te erkennen, maar het hof heeft deze beschikking vernietigd en het verzoek van de man afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een ongestoorde verhouding tussen moeder en kind en de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen in dergelijke zaken.

Uitspraak

Uitspraak : 6 april 2005
Rekestnummer : 513-R-04
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 02-4081
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.C. Grootveld,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [curator],
in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bijzonder curator;
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP
De moeder is op 7 juni 2004 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 19 maart 2004.
De man heeft op 23 september 2004 een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal heeft op 4 november 2004 zijn conclusie ingediend.
De zaak is behandeld op 23 februari 2005, nadat de voor 6 oktober 2004 en 17 november 2004 geplande mondelinge behandelingen op verzoek van telkens een der partijen geen doorgang hebben gevonden. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. G.E. van der Pols, de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.P. Buise, namens het openbaar ministerie advocaat-generaal mr. S.A. Minks, de bijzonder curator en namens de raad R. van Toor.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
De moeder en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie medio 2001 is beëindigd. Uit hun relatie is op [geboortedatum] geboren de than[kind]:
[kind], hierna te noemen: [kind].
De moeder alleen heeft het gezag over [kind]. [kind] verblijft bij de moeder.
Bij verzoekschrift van 10 december 2002 heeft de man de rechtbank te Rotterdam verzocht hem toestemming te verlenen om [kind] te erkennen. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd.
Bij tussenbeschikking van 23 juni 2003 heeft de rechtbank te Rotterdam de raad verzocht een onderzoek te verrichten en is de verdere behandeling aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend om [kind] te erkennen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de erkenning van [kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de man alsnog af te wijzen. De man bestrijdt haar beroep.
3. De moeder wil niet dat de man [kind] erkent en stelt daartoe het volgende. Het is de man in het geheel niet te doen om het aangaan van familierechtelijke betrekkingen met [kind] of het veiligstellen ervan, maar om het kunnen uitoefenen van macht over de moeder en [kind] en om het verstoren van hun relatie en hun rust. De man heeft zich nooit bemoeid met de verzorging en opvoeding van [kind]. Na het verbreken van de relatie is er amper contact geweest en vanaf mei 2002 is er in het geheel geen contact meer geweest tussen de man en [kind]. Pas nu, geruime tijd na het einde van de relatie, doet de man een verzoek tot erkenning. Voorts roept het gedrag van de man grote angst bij de moeder op. Gedurende en ook na beëindiging van de relatie heeft de man de moeder regelmatig bedreigd en mishandeld en [kind] is daar getuige van geweest. De man is verschillende keren het huis van de moeder en [kind] binnengedrongen. De moeder wijst verder op het raadsrapport, waarin de onderzoeker tot de conclusie komt dat op grond van de bijzonder slechte verstandhouding tussen de moeder en de man, het gebrek aan communicatie en de hevige angst van moeder voor de man, erkenning van [kind] door de man niet in haar belang moet worden geacht. Een erkenning zou bovendien voor [kind] zeer verwarrend zijn, omdat zij dan ook te maken krijgt met de gevolgen, zoals bijvoorbeeld een naamswijziging. Gezien de negatieve ervaringen met de man zou dit een ernstige inbreuk op de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [kind] zijn. De moeder meent dat het belang van [kind] en de moeder bij een ongestoorde verhouding zwaarder weegt dan het belang van de man bij erkenning, zodat het verzoek van de man tot erkenning moet worden afgewezen, aldus de moeder.
4. De man stelt in zijn verweerschrift het volgende. Aangezien erkenning er niet toe leidt dat de man zijn wil aan de moeder en aan [kind] zal kunnen opleggen, is de vrees van de moeder daartoe ongegrond en is deze vrees ondergeschikt aan het belang van [kind] bij vaststelling van familierechtelijke betrekkingen. De man wijst verder op het raadsrapport, waarin de raadsonderzoeker stelt dat het voor de identiteitsontwikkeling van [kind] van belang is dat zij zich kan identificeren met haar vader. Omdat daartoe toch eerst zal moeten worden vastgesteld wie de vader is, verzet het belang van [kind] zich geenszins tegen erkenning, aldus de man. Ter terechtzitting heeft de man verklaard [kind] te willen erkennen, omdat hij [kind] bij hem thuis wil laten komen en omdat hij haar hetzelfde wil geven als zijn twee andere dochters, die bij hem verblijven. Voorts heeft de man verklaard niet zozeer erkenning als wel omgang te willen.
5. De advocaat-generaal is van mening dat de man toestemming moet worden verleend om [kind] te erkennen en voert daartoe het volgende aan. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [kind] door erkenning het risico loopt te worden belemmerd in een evenwichtige, sociaal-pedagogische en emotionele ontwikkeling. In het raadsrapport wordt gesteld dat [kind] de hulp van beide ouders nodig heeft om haar te helpen de gevoelens over de scheiding, het plotselinge verdwijnen van de man uit haar leven en de sterke loyaliteit naar de moeder te nuanceren. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de man door de erkenning zijn wil aan de moeder en aan [kind] zal opleggen. De raadsonderzoeker heeft met betrekking tot een omgangsregeling verklaard dat [kind] er alle belang bij heeft om op termijn het contact met haar vader te kunnen herstellen en voor de toekomst te kunnen behouden. Het belang van de man en van [kind] om door erkenning met elkaar een familierechtelijke band te krijgen weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij het niet plaatsvinden van de erkenning. De moeder heeft niet onderbouwd dat erkenning haar relatie met [kind] zal verstoren en/of welke schadelijke gevolgen erkenning voor [kind] zal hebben. Voor erkenning is een band tussen de man en [kind] geen vereiste. Nu de vrouw geen enkel rechtens te respecteren belang heeft bij haar weigering om toestemming te verlenen, dient haar beroep te worden afgewezen, aldus de advocaat-generaal. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal verklaard dat hij ook van de man niet gehoord heeft wat zijn belang bij erkenning zou zijn.
6. De raad stelt in zijn rapport van 27 november 2003 dat op grond van de bijzonder slechte verstandhouding tussen de ouders, het gebrek aan communicatie over de belangen van [kind] en de hevige angst van de moeder voor de man, erkenning door de man op dit moment niet in het belang van [kind] geacht moet worden. De raad adviseert het verzoek van de man om vervangende toestemming om [kind] te mogen erkennen, af te wijzen. Ter terechtzitting heeft de raad zijn in het rapport ingenomen standpunt onderschreven.
7. De bijzonder curator heeft ter terechtzitting verklaard de indruk te hebben, dat de raad zich bij erkenning meer voorstelt dan het werkelijk inhoudt. Erkenning zou consequenties kunnen hebben voor het levensonderhoud van en het gezag over [kind], maar zulks hoeft geen bezwaar voor erkenning te zijn. Bij een verzoek om gezag zal immers opnieuw gekeken worden naar de belangen van [kind]. Behalve wanneer een kinderpsychiater zou zeggen dat erkenning het welzijn van [kind] zou bedreigen, ziet de bijzonder curator geen bezwaren tegen het verzoek van de man.
8. Het hof overweegt het volgende. In een procedure zoals deze komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen, dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding tussen moeder en kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen. Het hof is van oordeel dat de man zijn belang bij erkenning onvoldoende heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt, terwijl de moeder wel aannemelijk heeft gemaakt dat door de erkenning haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [kind] en de belangen van [kind] worden geschaad. Gezien zijn verklaring ter terechtzitting is het de man niet te doen om erkenning van zijn familierechtelijke betrekking met [kind], maar om omgang. Omgang kan de man echter ook verzoeken zonder dat hij het kind heeft erkend, dus hierin kan het belang van de man bij erkenning niet gelegen zijn. Mede gelet op de gewelddadigheden die – naar de moeder onweersproken heeft gesteld – hebben plaatsgehad en voor heel veel angst hebben gezorgd, bestaat er naar het oordeel van het hof het reële risico dat tengevolge van de erkenning door de man de verhouding van de moeder met [kind] zal worden gestoord en [kind] zal worden belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling.
9. Het vorenstaande leidt ertoe, dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en beslist moet worden als volgt.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-kende:
wijst het inleidend verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van Nievelt en Duindam, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 6 april 2005.