ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4633

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-04/02920
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Tijnagel
  • M. van Walderveen
  • J. Engel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake vennootschapsbelasting en dotatiegrondslag egalisatiereserve verzekeraars

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gaat het om een beroep van de besloten vennootschap X B.V. tegen de uitspraken van de Inspecteur P met betrekking tot belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1995 en 1996. De belastingaanslagen waren opgelegd naar respectievelijk ƒ 74.609.340 en ƒ 95.574.136, met een navorderingsaanslag voor 1995 van ƒ 80.676.553. Na bezwaar zijn de aanslagen door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dit Hof heeft de aanslagen voor 1995 en 1996 gegrond verklaard en de aanslag voor 1995 vastgesteld op ƒ 70.777.742. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 15 februari 2005 is het geschil tussen partijen beperkt tot de vraag of de dotatiegrondslag voor de egalisatiereserve verzekeraars, de premiereserve eigen rekening, inclusief het spaardeel voor verzekeringsverplichtingen ter zake van spaarhypotheken mag worden bepaald. Belanghebbende stelt dat dit wel mag, terwijl de Inspecteur dit ontkent. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur in zijn uitlating niet is ingegaan op de vraag of het spaardeel tot de dotatiegrondslag behoort, en dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam niet in cassatie is bestreden.

Het Hof concludeert dat het beroep van belanghebbende voor het jaar 1996 gegrond is, en dat de aanslag moet worden verminderd overeenkomstig de conclusie van belanghebbende. De kosten van het beroep worden voor de Inspecteur vastgesteld op € 483. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 maart 2005, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
29 maart 2005
nummer BK-04/02920
UITSPRAAK
op de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraken van de Inspecteur P, betreffende na te noemen belastingaanslagen.
1. Belastingaanslagen en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1995 en 1996 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van respectievelijk ƒ 74.609.340 en ƒ 95.574.136. Vervolgens is aan belanghebbende met dagtekening 31 maart 2000 over 1995 een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 80.676.553.
1.2. De drie belastingaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 30 januari 2002, nr. P00/2958, de beroepen ten aanzien van de primitieve aanslagen 1995 en 1996 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag voor het jaar 1995 vastgesteld tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 70.777.742, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 202.088, en die voor het jaar 1996 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 90.491.345, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 247.825. Het Hof heeft het beroep ten aanzien van de navorderingsaanslag 1995 ongegrond verklaard.
2.2. Op het daartegen door zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 17 september 2004, nr. 38 091 (gepubliceerd in BNB 2005/2) de uitspraak van voornoemd Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
2.3. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt.
2.4. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 2 februari 2005 een nader stuk ingediend met als bijlage het procesdossier betreffende het beroep in cassatie van A N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 2002, nr. P00/3071, betreffende de aan haar voor het jaar 1994 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting. Die procedure is geëindigd met het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2004, nr. 38 090.
2.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 15 februari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 2 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten. Het Hof voegt daaraan nog toe dat de Inspecteur met dagtekening 15 juli 2000 aan belanghebbende voor het jaar 1995 een tweede navorderingsaanslag heeft opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 83.418.861. Tegen die navorderingsaanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In het geding na verwijzing is tussen partijen nog uitsluitend in geschil of de dotatiegrondslag voor de egalisatiereserve verzekeraars, de premiereserve eigen rekening in de zin van het Besluit reserve verzekeraars, mag worden bepaald inclusief het spaardeel voor verzekeringsverplichtingen ter zake van de spaarhypotheken, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Conclusies van partijen
5.1. De beroepen van belanghebbende voor het jaar 1995 strekken tot vermindering van de belastbare bedragen tot ƒ 82.553.160, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 202.088. Het beroep voor het jaar 1996 strekt tot vermindering van het belastbare bedrag tot ƒ 95.461.674, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 247.825.
5.2. De Inspecteur heeft voor het jaar 1995 geconcludeerd tot een belastbaar bedrag van ƒ 83.418.861, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 202.088. Voor het jaar 1996 heeft hij geconcludeerd tot vaststelling van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 96.586.603, met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 247.825.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Voor het jaar 1995 heeft belanghebbende geconcludeerd als vermeld in 5.1, dat wil zeggen tot een vermindering van de belastbare bedragen die uitgaat boven de belastbare bedragen waarnaar de in 1.2 vermelde voor dat jaar opgelegde belastingaanslagen zijn vastgesteld. Daarvan uitgaande heeft zij geen belang bij haar beroep voor zover dat betrekking heeft op die belastingaanslagen, aangezien bij gegrondbevinding daarvan dit niet tot een voor haar gunstiger resultaat kan leiden, ook als rekening wordt gehouden met de door haar voorgestane vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. De beroepen ten aanzien van die belastingaanslagen zijn dan ook ongegrond.
6.2. In zijn uitlating na verwijzing heeft de Inspecteur het volgende aangevoerd. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft zich niet uitgelaten over zijn stelling dat het spaardeel niet behoort tot de dotatiegrondslag, omdat die stelling voor het Gerechtshof geen behandeling behoefde door het oordeel van het Gerechtshof dat ter zake van het spaardeel geen premiereserve kan worden gevormd. Zowel het Gerechtshof te Amsterdam als de Hoge Raad hebben zich slechts uitgelaten over de vraag of het contract al of niet mag worden gesplitst. Op zijn stelling - luidende: dat hij op grond van de contracten tussen belanghebbende en de verzekeringnemers enerzijds en tussen belanghebbende en de bancaire instellingen anderzijds tot de conclusie komt dat belanghebbende geen enkel risico loopt over het spaardeel van het product spaarhypotheken en dat dit spaardeel in de voorziening voor verzekeringsverplichtingen derhalve niet kan worden aangemerkt als premiereserve eigen rekening, zoals artikel 1, letter c, van het Besluit reserves verzekeraars de premiereserve definieert - is, voor zover de Inspecteur bekend, door het Gerechtshof noch door de Hoge Raad ingegaan, anders dan vertaald naar de vraag of het contract mag worden gesplitst.
6.3. Daartegenover heeft belanghebbende aangevoerd dat de door de Inspecteur in zijn uitlating verwoorde gedachte dat de verwijzing mede ziet op de dotatiegrondslag egalisatiereserve/spaarhypotheken, onjuist is.
6.4. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt. In 3.2 van zijn uitspraak heeft het Gerechtshof te Amsterdam het geschil omschreven als hiervoren in 4.1 is weergegeven. Deze vaststelling door het Gerechtshof te Amsterdam, die van feitelijke aard is en in cassatie niet is bestreden, dient door het Hof te worden geëerbiedigd. Gelet op de inhoud van de processtukken en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in het verwijzingsarrest onder 4.1.2 heeft overwogen en beslist, moet de in 4.1 omschreven vraag ontkennend worden beantwoord.
6.5. Uit het in 6.4 overwogene volgt dat het beroep ten aanzien van de aanslag voor het jaar 1996 gegrond is. Tussen partijen is niet in geschil dat voor dat geval de aanslag moet worden verminderd overeenkomstig de conclusie van belanghebbende.
7. Proceskosten
7.1. Belanghebbende heeft verzocht de Inspecteur primair op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en subsidiair op de voet van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen in de kosten die zij in het geding na verwijzing heeft moeten maken in verband met de stelling van de Inspecteur dat de dotatiegrondslag egalisatiereserve onderwerp van de onderhavige procedure zou zijn. Die kosten heeft zij berekend op € 21.205,80.
7.2. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid acht het Hof niet van zodanige aard dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit die afwijking van de in het Besluit vastgelegde normering rechtvaardigt.
7.3. Uit de plaats en de strekking van artikel 8:75 van de Awb moet worden afgeleid dat hiermee een exclusieve mogelijkheid aan de bestuursrechter wordt geboden om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een vergoeding van deze kosten via de weg van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb is dan ook geen plaats.
7.4. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met het nummer BK-04/02919 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand ((1,5 punt) à € 322 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen de helft, derhalve € 483 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart de beroepen ten aanzien van de voor het jaar 1995 opgelegde belastingaanslagen ongegrond,
- verklaart het beroep ten aanzien van de voor het jaar 1996 opgelegde aanslag gegrond,
- vernietigt de desbetreffende uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 95.461.674 (€ 43.318.619), met inachtneming van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting over een bedrag van ƒ 247.825 (€ 112.458),
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 483, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur
mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 29 maart 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver)
(Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-04/02920 blz. 7/7