Uitspraak : 27 april 2005
Rekestnummer : 476-R-04
Rekestnr. rechtbank : 200635/F1 RK 03-2454
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M. Boender-Radder,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. S. de Kluiver.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 mei 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 25 februari 2004.
De vrouw heeft op 12 augustus 2004 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 26 mei 2004 en 23 februari 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 maart 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C.A. de Groot, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. K.M. van Wijngaarden.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de man de jaaropgave 2004 bij het hof ingekomen op 14 maart 2005.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij het echtscheidingsconvenant - door hen ondertekend op [datum] - zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
Artikel 2 Levensonderhoud voor de vrouw
2.1 De man zal met ingang van het moment van uiteengaan van partijen, te weten medio april 1998, aan de vrouw een alimentatie voldoen van ƒ 4.000,- per maand, waarin verdisconteert is de inwoning bij de vrouw van één kind der partijen. Vanaf het moment dat bij de vrouw geen kind der partijen meer zal inwonen zal het bedrag ƒ 4.200,- zijn. De hierboven genoemde bedragen aan levensonderhoud zullen geen wijziging ondergaan anders dan bedoeld in de in de volgende leden bedoelde gevallen.
2.2 De in artikel 2.1. bepaalde alimentatie zal zijn onderworpen aan indexering volgens de prijscompensatie van de salarissen in het hoger onderwijs, waaraan het inkomen van de man ook onderworpen is.
2.3 De bedragen aan levensonderhoud kunnen slechts wijziging ondergaan op grond van een ingrijpende wijziging van omstandigheden bij partijen zodat partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding kunnen worden gehouden. Partijen verplichten zich zodanige (wijzigingen van) omstandigheden aan elkaar te melden. Partijen zullen vervolgens in onderling overleg treden om het bedrag aan alimentatie aan te passen.
Bij beschikking van 7 juni 1999 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen par-tijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking heeft de rechtbank ten laste van de man, met ingang van medio april 1998, een alimentatie voor de vrouw vastgesteld van € 1.815,12/ƒ 4.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met inachtneming van hetgeen hieromtrent is opgenomen in het door de rechtbank gewaarmerkte convenant van [datum].
Bij verzoekschrift van 1 augustus 2003 heeft de man de rechtbank te Rotterdam verzocht - met wijziging van de beschikking van 7 juni 1999 - de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2003, vast te stellen op € 615,- per maand, althans op een bedrag dat de rechtbank vermeent te behoren. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij tussenbeschikking van 1 december 2003 heeft de rechtbank te Rotterdam de behandeling van de zaak aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie voor de vrouw afgewezen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de strekking en omvang van artikel 2.3. van het echtscheidingsconvenant. Voorts is in geschil ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de draagkracht van de man. De behoefte van de vrouw staat als niet weersproken vast.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat zijn inleidend verzoek om met ingang van 1 januari 2003 de alimentatie voor de vrouw te verminderen tot € 615,- per maand wordt toegewezen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en stelt voorts nog dat de rechtbank ten onrechte bij de beantwoording van de vraag of er thans sprake is van een wijziging van omstandigheden die zo ingrijpend is dat partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding kunnen worden gehouden, in onvoldoende mate bij de besluitvorming heeft betrokken de afweging van belangen van partijen tegen de achtergrond van de inhoud van het convenant en de bedoelingen van partijen. Het hof leidt uit het verweerschrift van de vrouw af dat zij het hof verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant
4. De man stelt - ter zake van de totstandkoming van artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant, hierna te noemen: het beding - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet op dwaling kan beroepen, nu deze dwaling aan hemzelf te wijten is. De man had het echtscheidingsconvenant niet ondertekend, indien hij de betekenis van het beding zou hebben begrepen, zo luidt zijn stelling.
5. De vrouw betwist de stellingen van de man gemotiveerd en stelt onder meer dat de bedoelingen van de man overeenkwamen met de gewijzigde alimentatiebepaling in het convenant. Volgens haar heeft de man in eerste aanleg aangegeven dat hij wel degelijk besefte dat de wijziging in het convenant een aanscherping van de eerdere bepaling was, hetgeen de man betwist.
6. Tussen partijen staat het volgende vast.
De vrouw is degene geweest die destijds een advocaat heeft benaderd om haar belangen - in het kader van de toen op handen zijnde echtscheiding - te behartigen. In dat verband heeft die advocaat een concept voor een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarvan hij - ter informatie en akkoordbevinding - bij brief van 3 maart 1999 een exemplaar heeft gezonden naar de man. In dat concept bevatte artikel 2 slechts de leden 1 en 2. Hierop heeft de man gereageerd bij brief van 11 maart 1999. De man heeft daarbij verzocht de volgende passage in het echtscheidingsconvenant op te nemen:
Zowel de man als de vrouw verplichten zich grote veranderingen in financiële draagkracht aan de ander te melden en daarna in onderling overleg het bedrag van de alimentatie aan te passen.
7. Vervolgens heeft de man van de zijde van de advocaat van de vrouw bij brief van 6 april 1999 een gewijzigd convenant ontvangen, waarin de volgende bepaling is toegevoegd:
2.3 De bedragen aan levensonderhoud kunnen slechts wijziging ondergaan op grond van een ingrijpende wijziging van omstandigheden bij partijen zodat partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding kunnen worden gehouden. Partijen verplichten zich zodanige (wijzigingen van) omstandigheden aan elkaar te melden. Partijen zullen vervolgens in onderling overleg treden om het bedrag aan alimentatie aan te passen.
8. De advocaat van de vrouw merkt daarbij in het begeleidend schrijven van 6 april 1999 het volgende op:
Naar aanleiding van uw brief van 11 maart jl. treft u bijgaand in tweevoud aan het aangepaste convenant waarin, naar ik hoop, met uw wensen voldoende rekening is gehouden.
9. Daarna hebben beide partijen op [datum] deze versie van het echtscheidingsconvenant getekend, waarna de advocaat voornoemd, optredend als procureur van de vrouw een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank heeft ingediend.
10. Het hof overweegt daaromtrent dat gebleken is dat de vrouw in reactie op de door de man voorgestelde wijziging, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 6 is weergegeven, overleg heeft gehad met de advocaat. De vrouw vreesde namelijk dat kleine wijzigingen in de ogen van de man ook grote wijzigingen zouden zijn, waardoor zij telkens met hem in discussie zou moeten treden. De vrouw wilde alleen in overleg treden met de man, in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
11. De uitkomst van dit overleg is geweest dat de advocaat de door de man voorgestelde wijziging heeft aangescherpt, zoals de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep met zoveel woorden heeft verklaard. De door de advocaat aangescherpte bepaling is opgenomen in het gewijzigde convenant en naar de man gezonden.
12. Voorts is gebleken dat de vrouw de man op geen enkele wijze in kennis heeft gesteld van het overleg dat tussen haar en de advocaat heeft plaatsgevonden. Zij heeft de uitkomst van dit overleg, dat heeft geleid tot het opnemen van het beding in het echtscheidingsconvenant en de gevolgen daarvan niet aan de man medegedeeld. Het had op haar weg gelegen dit wel te doen, teneinde te voorkomen dat de man zich ter zake van het beding een onjuiste voorstelling van zaken zou maken.
13. Het hof is daarnaast van oordeel dat uit de begeleidende brief van de advocaat van 6 april 1999 niet blijkt dat de wijziging zoals die daadwerkelijk door de advocaat is doorgevoerd - mede - een uitvloeisel is geweest van het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen laatstgenoemde en de vrouw. De man is in deze brief evenmin geïnformeerd over de gevolgen van deze verderstrekkende wijziging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat terechtzitting is gebleken dat er in het geheel geen telefonisch of persoonlijk contact is geweest tussen de man en de advocaat. In tegendeel, de toelichting in de begeleidende brief van 6 april 1999 doet naar het oordeel van het hof vermoeden dat de wijziging in het convenant slechts op basis van het tekstvoorstel van de man tot stand is gekomen. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de man daarvan is uitgegaan en derhalve de doorgevoerde wijziging in overeenstemming achtte met zijn wensen.
14. Het hof is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang en verband bezien - van oordeel dat de vrouw in haar mededelingsplicht jegens de man is tekort geschoten.
15. Alhoewel het hof met de vrouw van oordeel is dat de man - gelet op het feit dat de advocaat van de vrouw kennelijk alleen haar belangen behartigde - had moeten onderzoeken of het gewijzigde tekstvoorstel overeenkomstig zijn bedoeling was, is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het niet voldoen aan haar plicht tot het verstrekken van inlichtingen, aanmerkelijk zwaarder weegt dan de op de man rustende onderzoeksplicht.
16. Nu het beroep van de man op dwaling slaagt, zal het hof het beding in het echtscheidingsconvenant vernietigen. Mitsdien dient het hof de door de man aangevoerde wijziging van omstandigheden, als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek te beoordelen.
17. De man voert als wijziging van omstandigheden aan dat zijn gezinssituatie is gewijzigd. Hij is inmiddels hertrouwd. Zijn huidige echtgenote heeft geen inkomen. Zij heeft een kind uit een vorige relatie. Daarnaast hebben de man en zijn huidige echtgenote samen nog een kind. De vrouw heeft deze wijzigingen van omstandigheden niet weersproken.
18. Het hof is van oordeel dat de wijziging van omstandigheden als door de man gesteld, een wijziging van omstandigheden is als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht de door de man verzochte ingangsdatum, zoals hierna wordt overwogen, redelijk en zal mitsdien de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2003 beoordelen.
19. De man refereert in zijn appèlschrift aan de door hem in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening en stelt dat zijn draagkracht met ingang van 1 januari 2003 een partneralimentatie toelaat van € 615,- per maand. Vervolgens legt hij in hoger beroep een gewijzigde draagkrachtberekening over, waaruit volgt dat zijn draagkracht een partneralimentatie toelaat van € 637,31 per maand. De vrouw betwist zijn stellingen gemotiveerd.
20. Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2003 uit van een bruto-inkomen van € 57.657,05, overeenkomstig de jaaropgave 2003. De man neemt deel aan een spaarloonregeling, zodat voormeld inkomen dient te worden gecorrigeerd door optelling van het spaarloon over het jaar 2003. Voor zover de vrouw in hoger beroep haar stelling handhaaft dat de man naast zijn salaris nog neveninkomsten heeft uit het geven van colleges en het begeleiden van projecten in het buitenland, gaat het hof hieraan voorbij, nu de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd. Het hof acht het voorts redelijk met ingang van 1 januari 2004 uit te gaan van een bruto-inkomen van € 60.831,12, overeenkomstig de jaaropgave 2004, welk inkomen het hof corrigeert door optelling van het spaarloon over het jaar 2004.
21. De man stelt nog dat hij door een reorganisatie bij zijn werkgever naar alle waarschijnlijkheid uiterlijk 1 december 2005 zal worden ontslagen. Voor zover de man met deze stelling bedoeld heeft zijn eis in hoger beroep te wijzigen (vermeerderen) zal het hof hieraan - wat er ook zij van de tijdigheid van zijn verzoek - voorbij gaan, nu het hier gaat om een toekomstige gebeurtenis, waarover op dit moment geen zekerheid bestaat. Het hof heeft terechtzitting in het betoog van de man geen aanleiding gezien de behandeling van de zaak aan te houden.
22. Het overweegt ten aanzien van de lasten van de man met ingang van 1 januari 2003 als volgt.
23. De man stelt zich op het standpunt stelt dat zijn huidige echtgenote niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, aangezien zij een inburgeringcursus volgt en daarnaast de zorg voor twee jonge kinderen heeft.
24. Het hof is - met de vrouw - van oordeel dat de huidige echtgenote van de man geacht kan worden voor een deel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Daartoe neemt het hof in aanmerking de leeftijd van de huidige echtgenote van de man en haar - naar verklaring van de man - goede gezondheid, alsmede het feit dat zij, zoals de man ter zitting heeft verklaard, een opleiding heeft genoten en in het verleden altijd heeft gewerkt, weshalve zij over werkervaring beschikt. Het feit dat de vrouw - in de ochtenden - een inburgeringcursus volgt en de zorg heeft voor twee kinderen, doet daaraan niet af. Het hof zal met het vorenstaande rekening houden bij het beoordelen van de lasten van de man.
25. Ter zake van de ziektekosten houdt het hof rekening met de bedragen die maandelijks verschuldigd zijn, overeenkomstig de door de man overgelegde kopie van de polis van Zilveren Kruis Achmea van 6 januari 2004, waarbij de huidige echtgenote van de man geacht kan worden een deel van deze kosten voor haar rekening te nemen.
26. Het hof houdt ter zake van de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde woonlasten van € 602,14 per maand, die de vrouw als zodanig niet gemotiveerd heeft betwist, rekening met het feit dat zijn huidige echtgenote geacht kan worden een deel daarvan voor haar rekening te nemen. Voor zover de man in hoger bedoeld heeft te stellen dat rekening gehouden moet worden met een hogere woonlast, aangezien hij voornemens is op niet al te lange termijn te verhuizen naar een grotere woning, overweegt het hof dat daarmee geen rekening wordt gehouden, nu de man nog geen zicht heeft op vervangende woonruimte.
27. Het hof houdt rekening met de kosten voor het lidmaatschap van de vakbond van € 12,55 per maand, nu de moeder die niet gemotiveerd heeft betwist.
28. Met de door de man opgevoerde kosten voor de dochter van partijen van € 221,33 per maand houdt het hof geen rekening, aangezien de man - in aanmerking genomen de leeftijd van de dochter van partijen - niet onderhoudsplichtig is jegens haar en zij bovendien samenwoont met een verdienende partner.
29. Het hof houdt evenmin rekening met de door de man opgevoerde kosten in verband met de verblijfsvergunning en de reiskosten van de zoon van de huidige partner van de man van
€ 77,75 per maand, nu deze kosten slechts incidenteel van aard zijn. Het hof is van oordeel dat deze incidentele kosten in redelijkheid niet ten laste van de partneralimentatie mogen strekken.
30. Het hof houdt daarnaast geen rekening met advocaatkosten van € 114,- per maand, nu het onderhavige geschil tussen partijen niet de echtscheidingsprocedure betreft.
31. Het hof stelt de ingangsdatum vast op 1 januari 2003, waarbij het hof, overeenkomstig het verzoek van vrouw, gelet op het consumptief karakter van alimentatiebedragen zal bepalen dat, voor zover de vrouw meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
32. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2003 een partneralimentatie toelaat van € 1.270,- per maand, zodat de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op de periode ingaande op 1 januari 2003 dient te worden vernietigd. Met ingang van 1 januari 2004 laat de draagkracht van de man een partneralimentatie toe van € 1.390,- per maand.
33. Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
34. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode ingaande 1 januari 2003 betreft en, in zoverre, opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, met ingang van 1 januari 2003, op € 1.270,- per maand en met ingang van 1 januari 2004 op € 1.390,- per maand;
bepaalt dat de vrouw de eventueel teveel door de man aan haar betaalde alimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Van der Burght, bijge-staan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 27 april 2004.