ECLI:NL:GHSGR:2005:AT5492
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. In ’t Velt-Meijer
- A. de Wild
- J. van Coeverden
- Rechtspraak.nl
Voortzetting huurovereenkomst op grond van gemeenschappelijke huishouding en financiële waarborg
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van een huurovereenkomst. De appellant, hierna te noemen [bewoner], was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek om de huurovereenkomst voort te zetten werd afgewezen. De zaak draait om de vraag of er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding tussen [bewoner] en de overleden huurster, en of [bewoner] voldoende financiële waarborg bood voor de nakoming van de huurovereenkomst.
De rechtbank had geoordeeld dat [bewoner] vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg bood. In hoger beroep voerde [bewoner] aan dat de rechtbank niet had onderzocht of er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 7A:1623i lid 2 BW (oud). Hij betwistte ook dat hij onvoldoende financiële waarborg bood, en stelde dat zijn financiële situatie beoordeeld moest worden naar de stand van zaken in november 2001.
Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [bewoner] onvoldoende financiële waarborg bood. Het hof wees erop dat [bewoner] in de maanden februari tot en met mei 2002 geen gebruiksvergoeding had betaald en dat hij op 4 juni 2002 failliet was verklaard. De vordering van De Nieuwe Unie tot ontruiming van de woning was eerder afgewezen, maar de rechtbank had in het bestreden vonnis de vordering van [bewoner] afgewezen en die van De Nieuwe Unie toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [bewoner] in de kosten van het hoger beroep.