ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6355

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/614
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.A. Schuering
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • L.F.A. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 mei 2005 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [koper] tegen [verkoper]. De kern van het geschil betrof de vraag of er sprake was van een huurovereenkomst tussen [verkoper] en [gebruiker], en of [verkoper] het onroerend goed vrij van huur had geleverd aan [koper]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er wel degelijk een huurovereenkomst bestond, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de overeenkomst tussen [verkoper] en [gebruiker] niet de elementen van een huurovereenkomst bevatte, maar eerder die van een overeenkomst tot bewaarneming. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten dat [gebruiker] geen sleutel had van de schuur, geen zelfstandige toegang had en dat de auto niet op een vaste plaats stond. Het hof concludeerde dat de ontruimingsbescherming van de Huurwet niet van toepassing was en dat de ontruiming door [verkoper] rechtsgeldig was. De vordering van [koper] tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat deze was gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat er een huurovereenkomst bestond. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, maar verbeterde de gronden van de uitspraak. [koper] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak: 20 mei 2005
Rolnummer: 01/614
Rolnr. rechtbank: 118107/HA ZA 99/1246
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Koper],
wonende te [woonplaats]
appellant in principaal appèl,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appèl,
hierna te noemen: [koper],
procureur: J.F. Langelaar,
tegen
[Verkoper],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appèl,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appèl,
hierna te noemen: [verkoper],
procureur: mr. M.L. Groen.
Het verdere verloop van het geding
Voor het eerdere verloop verwijst het hof naar het arrest in het incident tot tussenkomst van 4 april 2003. [verkoper] heeft een memorie van antwoord alsmede voorwaardelijk incidenteel appèl (met productie) genomen en [koper] heeft een memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appèl (met productie) genomen. Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd. In het procesdossier van [verkoper] ontbreekt de conclusie van antwoord in eerste aanleg; in het dossier van [koper] ontbreken drie pagina's van de conclusie van repliek en twee pagina's van de memorie van grieven.
De verdere beoordeling
In principaal appèl en voorwaardelijk incidenteel appèl:
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 1. Feiten van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die vaststelling als zodanig in hoger beroep niet wordt bestreden.
2. Het gaat in het kort en voor zover in hoger beroep van belang om het volgende.
2.1 [verkoper] was eigenares van het woonhuis met schuur en verdere aanhorigheden aan het [adres], in welke schuur een auto - old-timer - van [gebruiker] was gestald. De plaats en de wijze waarop de auto in de schuur was gestald, waren aan het oordeel van [verkoper] overgelaten, al naar gelang van de omstandigheden. [gebruiker] beschikte niet over een sleutel van de schuur en had toegang tot de garage na - steeds -verkregen toestemming van [verkoper].
2.2 Bij brief van 22 juli 1997 is de overeenkomst op grond waarvan de auto was gestald opgezegd tegen 1 september 1997 en bij brief van 21 augustus 1997 heeft [verkoper] aangedrongen op verwijdering van de auto vóór 1 september 1997. Daarbij wordt aangekondigd dat bij gebreke daarvan de auto zal worden verwijderd en/of op straat zal worden geparkeerd. [verkoper] heeft de auto van [gebruiker] zonder diens toestemming op 6 oktober 1997 op de openbare weg geplaatst en bij brief van 7 oktober 1997 [gebruiker] daarvan in kennis gesteld.
2.3 [verkoper] heeft de onroerende zaak op 16 januari 1998 aan [koper] verkocht en vervolgens aan hem - volgens de notariële akte - vrij van huur, pacht of gebruiksrechten geleverd.
2.4 Bij vonnis van 29 juli 1998 heeft de kantonrechter te Leiden een tegen [koper] gerichte vordering van [gebruiker] tot verklaring voor recht dat de huurovereenkomst betreffende de stallingsplaats nog steeds van kracht is, alsmede tot veroordeling van [koper] tot het verlenen van medewerking aan het doen stallen van de auto op verbeurte van dwangsommen, bij verstek toegewezen.
[gebruiker] heeft in overleg met [koper] dit vonnis van de kantonrechter niet ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde, dat [koper] van [verkoper] vergoeding van de schade die [gebruiker] zou hebben geleden, zou vorderen.
2.5 [koper] vordert dat [verkoper] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding van ƒ 20.652,87 vermeerderd met rente en de meerdere schade op te maken bij staat. Hij stelt dat [verkoper] wanprestatie heeft gepleegd omdat [verkoper] niet vrij van huur of vrij van andere gebruiksrechten heeft opgeleverd. De rechtbank heeft aangenomen dat sprake was van een huurovereenkomst en heeft de vordering van [koper] afgewezen.
In het voorwaardelijk incidenteel appèl voorts:
3. Het hof zal eerst deze grief, die van de verste strekking is, behandelen.
4. De - enige - grief in het voorwaardelijk incidenteel appèl luidt:
"Ten onrechte is de Rechtbank in overweging 3.4 uitgegaan van het bestaan van een huurovereenkomst tussen [gebruiker] en [verkoper]."
4.1 In de toelichting op de grief stelt [verkoper] dat de overeenkomst tussen haar en [gebruiker] niet de elementen van een huurovereenkomst bevat doch veeleer die van een overeenkomst tot bewaarneming. [verkoper] heeft daartoe het volgende aangevoerd. [gebruiker] heeft nooit een sleutel ontvangen van de ruimte, waarin de auto stond gestald en heeft nooit zelfstandige toegang gehad tot die ruimte; als hij bij de auto wilde zijn, moest hij vooraf toestemming vragen. Bovendien had de auto in de ruimte geen bepaalde vaste plaats, mocht [verkoper] de auto in de schuur verplaatsen en mede om die reden was de gestalde auto niet afgesloten. De feitelijke macht over de auto was aldus overgedragen aan [verkoper], hetgeen ook blijkt uit het feit dat [verkoper] de auto op 6 oktober 1997 op de openbare weg kon plaatsen en kon afdekken met een in de auto aanwezige hoes.
[verkoper] stelt dat de opzegging rechtsgeldig was en de ontruiming rechtmatig.
4.2 [koper] heeft zich beroepen op een vonnis van 20 oktober 1999 van de kantonrechter te Leiden gewezen tussen [de echtgenoot van [verkoper]], en [gebruiker], waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van huur en waarbij hij de vordering van [de echtgenoot van verkoper] tot betaling van achterstallige huur voor het stallen van de auto door [gebruiker] heeft toegewezen. Voorts heeft [koper] - onder meer - gewezen op een aan [gebruiker] gerichte brief van 21 augustus 1997 van [de echtgenoot van verkoper], waarbij laatstgenoemde ervan uitgaat, dat van huur sprake is. [koper] stelt dat aan [gebruiker] nooit de toegang is geweigerd en dat [gebruiker] feitelijk gewoon toegang tot het gehuurde had.
5. Het hof overweegt als volgt.
5.1 In het vonnis van 20 oktober 1999 van de kantonrechter te Leiden is ervan uitgegaan, dat tussen [de echtgenoot van verkoper] en [gebruiker] een huurovereenkomst bestond en weliswaar is dit vonnis in kracht van gewijsde gegaan, maar nu het niet is gewezen tussen dezelfde partijen heeft dat vonnis in deze zaak tussen [koper] en [verkoper] geen gezag van gewijsde en is het hof niet gebonden aan het in dat vonnis gegeven oordeel over de rechtsverhouding tussen [gebruiker] en [de echtgenoot van verkoper]. Bovendien heeft de kantonrechter in dat vonnis slechts als uitgangspunt genomen dat de overeenkomst niet bewaarneming maar huur is en uitgaande van dit uitgangspunt, dat overeenkomt met de stelling van [gebruiker], beslist, dat de verweren van [gebruiker] falen. De kantonrechter heeft in dat vonnis echter geen beslissing gegeven over het geschilpunt of er sprake was van bewaargeving of huur.
5.2 De in rechtsoverweging 4.1 genoemde elementen van de tussen [verkoper] en [gebruiker] voorheen geldende overeenkomst zijn door [koper] - zo al niet overeenkomstig rechtsoverweging 2.1 vaststaand - niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat vast, dat [gebruiker] voor de toegang tot de schuur was aangewezen op medewerking van [verkoper], [gebruiker] in de schuur niet beschikte over een vaste plaats, hij de in de schuur gestalde auto niet afsloot en het [verkoper] was toegestaan de auto in de schuur te (laten) verplaatsen.
Onder deze omstandigheden is geen sprake van een huurovereenkomst van een bepaalde zaak, met name omdat [gebruiker] niet beschikte over een vaste, voldoende geïdentificeerde, plaats in de schuur. Dit betekent dat de ontruimingsbescherming van artikel 28c van de Huurwet niet van toepassing is. De grief slaagt derhalve.
In het principaal appèl voorts:
6. De drie grieven in het principaal appèl gaan ervan uit dat er een huurovereenkomst tussen [verkoper] en [gebruiker] heeft bestaan, dat de ontruimingsbescherming van artikel 28c Huurwet van toepassing is en dat [verkoper] het verkochte niet vrij van huur aan [koper] heeft opgeleverd. Gelet op het vorenoverwogene was van een huurovereenkomst geen sprake, is het verkochte vrij van huur opgeleverd en falen de grieven in zoverre.
7. Nu [verkoper] bij brief van 22 juli 1997 de overeenkomst op rechtsgeldige wijze heeft opgezegd tegen 1 september 1997, [verkoper] bij brief van 21 augustus 1997 op ontruiming heeft aangedrongen en eerst op 6 oktober 1997 de auto op de openbare weg heeft geplaatst en daarvan bij brief van 7 oktober 1997 aan [gebruiker] kennis heeft gegeven, was de overeenkomst - mede gezien de aard en de inhoud ervan - rechtsgeldig geëindigd en heeft [verkoper] de woning c.a. in februari 1998 ook vrij van gebruiksrechten aan [koper] geleverd. In zoverre is de vordering van [koper] op een onjuiste grondslag gebaseerd en falen de grieven.
In het principaal appèl en voorwaardelijk incidenteel appèl tenslotte:
8. De slotsom is dat het voorwaardelijk incidenteel appèl slaagt en de grieven in het principaal appèl falen. Nu de vordering van [koper] - uitsluitend - ziet op schadevergoeding ten gevolge van het niet langer kunnen beschikken over een gehuurde plaats voor het stallen van zijn auto, is de vordering niet toewijsbaar, omdat deze grondslag onjuist is gebleken. De vordering van [koper] is door de rechtbank op andere gronden afgewezen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank met verbetering van gronden bekrachtigen. [koper] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal appèl en van het voorwaardelijk incidenteel appèl worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof:
In principaal appèl en voorwaardelijk incidenteel appèl:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 22 november 2000 gewezen tussen partijen onder verbetering van de gronden;
veroordeelt [koper] in de kosten van het hoger beroep tot deze uitspraak aan de zijde van [verkoper] bepaald op € 288,15 aan verschotten en op € 894,- aan salaris voor de procureur in principaal appèl en op € 447,- aan salaris voor de procureur in incidenteel appèl.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, C.G. Beyer-Lazonder en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2005, in aanwezigheid van de griffier.