ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6368

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/276
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.H. de Wild
  • L.F.A. Husson
  • M.H. van Coeverden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen vertaler en opdrachtgever

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 mei 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [vertaler] tegen [opdrachtgever]. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, zoals [vertaler] stelt, of dat er sprake is van een freelance-overeenkomst. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de grieven van [vertaler] in volle omvang beoordeeld. De kern van het geschil draait om de vraag of aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst, zoals vastgelegd in artikel 7:610 BW, is voldaan. Het hof overweegt dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst vereist is dat er sprake is van persoonlijk te verrichten werkzaamheden, loon en een gezagsverhouding. Het hof concludeert dat, hoewel er aan de voorwaarden voor het bestaan van een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst is voldaan, [opdrachtgever] het rechtsvermoeden heeft ontzenuwd. Het hof wijst erop dat de terminologie in de communicatie tussen partijen en de feitelijke uitvoering van de overeenkomst wijzen op een freelance-relatie. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst bestaat, en veroordeelt [vertaler] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 20 mei 2005
Rolnummer: 04/276
Rolnummer rechtbank: 338526/03-8589
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Vertaler],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [vertaler],
procureur: mr. A.A. Vermeij,
tegen
[Opdrachtgever],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [opdrachtgever],
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
Bij exploot van 30 januari 2004 is [vertaler] in hoger beroep gekomen van het -vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, van 5 november 2003, gewe-zen tussen partijen.
Bij me-morie van grieven heeft [vertaler] vier grie-ven te-gen het von-nis aan-ge-voerd.
[opdrachtgever] heeft de grieven bij memorie van ant-woord (met pro-ducties) be-stre-den. Partijen hebben hun standpunten op 22 april 2005 mondeling en onder overleg-ging van een pleitnota doen toelichten, [vertaler] door mr. R.J.M. Hampsink, advocaat te Utrecht en [opdrachtgever] door mr. F.B.A.M. van Oss, advocaat te Harderwijk.
Ter gelegen-heid van de pleidooien heeft [vertaler] nog een tweetal producties in het ge-ding gebracht.
Ten--slotte hebben partijen de stukken over-gelegd en arrest ge-vraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten als vermeld in voor-meld vonnis sub 1.1 t/m 1.4, 1.6 t/m 1.10 en 1.12, nu daartegen als zodanig niet is op-gekomen.
2. Het gaat, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang, om het vol-gende.
2.1. Op 9 februari 1995 heeft [opdrachtgever] [vertaler] onder meer geschreven:
“Zoals u ongetwijfeld weet, hebben wij momenteel inderdaad behoefte aan vertalers die op free-lance basis vertaalwerk voor ons verrichten, met name op (bio) chemisch ge-bied. Wij hebben dan ook het genoegen u uit te nodigen een proefvertaling te maken.
(…)
Zodra uw proefvertaling door ons ontvangen en beoordeeld is, zullen wij weer contact met u opnemen om te bespreken of wij tot samenwerking kunnen komen.”
2.2. Op 11 april 1995 heeft [opdrachtgever] [vertaler] onder meer geschreven:
“Wij verzoeken u de vertaling uiterlijk 29 april 1995 te retourneren, zodat voldoende tijd overblijft om de vertaling na te kijken en eventueel door u te laten corrigeren.
Het bedrag dat wij u voor deze tekst zullen uitbetalen is ƒ 14,82 per 100 woorden (tel-ling gebaseerd op het aantal woorden van de brontekst). Vooralsnog zullen wij dit be-drag bruto aan u uitbetalen. Wij verzoeken u ons hiervoor het nummer van uw bank- of girorekening door te geven.
Wanneer wij naar aanleiding van deze vertaling besluiten om u op regelmatige basis van vertaalwerk te voorzien, zullen wij met u in overleg treden over de betaalwijze. Onze voorkeur gaat uit naar het uitbetalen van het brutobedrag per 100 woorden en uit-betaling van BTW. Dit betekent dat u bij de Belastingdienst in uw regio een BTW-num-mer moet aanvra-gen. U moet dan zelf de BTW afdragen. Een voorwaarde voor het ver-krijgen van een BTW-nummer, is dat u (in de toekomst) meer dan één opdrachtge-ver hebt.
Indien u geen BTW-nummer krijgt, zullen wij u over de uit te betalen bedragen loonbe-las-ting en premies sociale verzekeringen inhouden. U wordt dan ook aangemeld bij het ziekenfonds (voor de verplichte ziekenfondsverzekering) en bij de bedrijfsvereni-ging."
2.3. Op 31 oktober 1995 heeft [opdrachtgever] [vertaler] onder meer geschreven:
“In vervolg op onze brief van 11 april 1995 kunnen wij u berichten dat wij van mening
zijn dat uw vertalingen voldoen aan de door ons gestelde eisen. Dit betekent dat wij u
vanaf heden frequenter vertaalwerk zullen toezenden.
Het bedrag dat wij u vanaf heden voor uw vertalingen zullen uitbetalen, is bruto ƒ 15,90 per 100 woorden voor in het net getypte teksten. Dit geldt ook voor de vertalingen die nog aan u moeten worden uitbetaald. Het bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de prijs-compensatie.
Over de wijze van uitbetaling merken wij nog het volgende op.
Zoals u weet, gaat onze voorkeur uit naar uitbetaling van het bruto bedrag per 100 woor--den en uitbetaling van BTW. Aangezien u echter hebt aangegeven geen BTW-nummer te hebben aangevraagd, moeten wij over de uit te betalen bedragen loonbe-lasting en premies sociale verzekeringen inhouden. Wij zenden u hiertoe diverse for-mulieren. (…)
Zodra u de formulieren hebt ingevuld en teruggestuurd, kunnen wij tot uitbetaling over-gaan.”.
2.4. [vertaler] werkt sinds 1 december 1995 feitelijk exclusief voor [opdrachtgever].
2.5. De bedragen die [opdrachtgever] maandelijks aan [vertaler] betaalde verschilden van hoogte al naar gelang de omvang van de ingeleverde vertalingen en het overeengekomen ta-rief per 100 woorden (zie hierboven sub 2.3.). Blijkens het overzicht van be-ta--lingen in 2002 heeft [opdrachtgever] aan [vertaler] dat jaar na inhou-ding van loonbelasting en pre---mies uitbe-taald in de maanden januari, februari, maart, april, mei, juli en decem-ber respectie-ve-lijk € 1.036,94, € 4.115,33, € 1.553,95, € 1.827,71, € 2.483,62, € 2.500,54 en € 8.287,47.
2.6. Tot kort voor het vonnis in eerste aanleg betaalde [opdrachtgever] aan collega-vertalers van [vertaler] bij ziekte 70% van de gemiddelde beloning over drie maanden voor hun ziekte.
2.7. In de salarisspecificatie over december 1995 wordt vermeld “Salaris buiten-dienst”. Bij "Vakantie opgebouwd", "Vakantie opgenomen" en “Vakantiegeld opge-bouwd” is niets vermeld.
2.8. In de door [opdrachtgever] aan [vertaler] verstrekte salarisspecificaties en jaaropgaven over 1999, 2000 en 2001 wordt gesproken over "werknemer", "werkgever" en "loon".
In die salarisspecificaties is voorts vermeld "sal buitendnst" of "L buitendnst" en bij functie is "vertaler bd" ingevuld.
2.9. Voor [opdrachtgever] werken ook vertalers op basis van een arbeidsovereenkomst. Deze vertalers verrichten hun werkzaamheden op het kantoor van [opdrachtgever]. [opdrachtgever] is met de-ze vertalers onder meer vakantiebijslag en het aantal vakantie-dagen overeengeko-men.
2.10. [vertaler] verricht zijn werkzaamheden uitsluitend thuis danwel -incidenteel- op zijn vakantieadres. Hij gebruikt zijn eigen middelen voor de uitvoering van de werkzaam-he-den. Hij deelt zijn eigen werktijd zelf in, uitgaande van de door [opdrachtgever] aan hem opge-geven deadlines. Hij geeft [opdrachtgever] tevoren op wanneer hij met vakantie gaat.
2.11. Partijen zijn niet overeengekomen dat [vertaler] exclusief aan [opdrachtgever] is gebonden.
2.12. [vertaler] heeft in 1999 en in 2001 een WW-uitkering aangevraagd voor twee, res-pec-tievelijk vier, dagen waarin [opdrachtgever] hem niet van werk voorzag. Beide keren werd die aanvraag afgewezen omdat er volgens GAK Nederland B.V. een rechts-vermoe-den bestond voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610a BW als ook een rechtsvermoeden met betrekking tot de omvang van de ar-beidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610b BW. GAK Nederland verwees [vertaler] naar [opdrachtgever] om met een beroep op die rechtsvermoedens doorbetaling van zijn sala-ris te claimen.
2.13. Op 1 mei 2001 heeft [vertaler] een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van GAK Nederland om hem geen financiële compensatie te verstrekken voor de dagen dat hij niet kan werken. Dat bezwaar is afgewezen.
2.14. Op 1 mei 2001 heeft [vertaler] voorts [opdrachtgever] onder meer geschreven:
"Een en ander werd door mij aangekaart aangezien [opdrachtgever] eind februari enkele da-gen geen vertaalwerk voor mij had, terwijl ik wel wilde werken. Dit is een jaar of twee gele-den ook een keer voorgekomen, maar de rest van de tijd, vanaf het moment dat ik op 1 december 1995 in dienst kwam, voorzag [opdrachtgever] mij altijd van voldoende werk. Al die on-geveer 5 ½ jaar was [opdrachtgever] mijn enige werkgever. Die 5 ½ jaar is altijd WW en ZFW ingehouden. Ik ging er vanuit dat dat inhield dat zodra ik geen werk zou hebben of door ziekte niet kon werken, ik recht zou hebben op een uitkering. Toen [opdrachtgever] twee jaar ge-leden (uiteindelijk twee dagen) geen werk voor mij had, heb ik die procedure bij het GAK in werking gezet en ook nu weer; beide keren kreeg ik een afwijzing voor een wer-keloosheidsusitkering en dat ik een "rechtsvermoeden van arbeids-overeenkomst" bij mijn werkgever moest inroepen (zie ook bijlage voor de recentelijke afwijzing). Ik zou niet pre-cies weten wat dat betekent, maar als ik het goed begrijp, vindt [opdrachtgever] (i.t.t. het GAK en de belastingdienst) dat ik freelancer ben en er dus geen arbeidsovereenkomst met mij zou zijn en dus willen zij mij ook geen "rechtsvermoeden van arbeidsovereen-komst" verstrekken.
Ik heb meerdere vragen/verzoeken.
1. Klopt dit inderdaad? Indien niet, dan zou ik graag alsnog dit "rechtsver-moe-den van arbeidsovereenkomst" van u mogen ontvangen. Indien wel, dan zou ik van u graag zwart op wit een duidelijke omschrijving willen ontvangen met daarin hoe u mijn huidige arbeidsverhouding met u ziet. Dit formulier kan ik dan later gebruiken voor het GAK of de belastingdienst.
2. Ik zou graag door u beschreven willen zien (punt voor punt) wat er volgens u on--der de volgende omstandigheden gebeurt wat betreft financiële compensatie als
a) [opdrachtgever] mij één dag geen vertaalwerk kan verschaffen;
b) [opdrachtgever] mij zeven dagen gen vertaalwerk kan verschaffen;
c) [opdrachtgever] mij langer dan zeven dagen geen vertaalwerk kan vershaffen;
d) ik door ziekte of een ongeval één dag geen vertaalwerk kan verrichten;
e) ik door ziekte of een ongeval zeven dagen geen vertaalwerk kan verrichten;
f) ik door ziekte of een ongeval langer dan zeven dagen geen vertaalwerk kan verrichten;
en van welke uitkerende instantie ik die eventuele financiële compensatie dan zou moe-ten ontvangen.
Ik vraag dit omdat ik door de weigering van het GAK nu erg ongerust ben geworden wat er in bovenstaande gevallen zal gebeuren (nou ja, gevallen b-f dan, in geval a we-ten we inmiddels dat er niets gebeurt). Ik zie nl. niet het verschil tussen het betalen van WW-premie en ZFW-premie en aangezien ik geen recht op uitkering lijk te hebben als [opdrachtgever] geen vertaalwerk voor mij heeft, zie ik niet in waarom dat wèl zou gebeuren als ik door ziekte of een ongeval niet zou kunnen werken . Gelukkig ben ik nooit ziek, maar je weet nooit of je ineens door een auto wordt aangereden. Het is vooral zo verwarrend omdat ik deze materie eens bij dhr. [X ter sprake heb gebracht en die beweerde dat ik in geval van ziekte/ongeval een uitkering (van wie??) zou krijgen die qua hoogte het gemiddelde zou zijn van wat ik de drie maanden voorafgaande aan die gedwongen inactiviteit verdiend had.
Ik vraag me af waar ik anders de afgelopen 5 ½ jaar die WW- en ZFW-premies voor heb zitten betalen. Heb ik nl. nergens recht op, dan zou ik graag met terugwerkende kracht dat geld van die 5 ½ jaar terug willen ontvangen."
2.15. Op 20 mei 2001 heeft [vertaler] [opdrachtgever] onder meer geschreven:
"In uw brief van 16 mei jl. vermeldt u in antwoord op mijn vragen in mijn brief van 1 mei dat er een wettelijke regeling op komst is voor freelancers. Los van het feit of ik wel een freelancer ben, zoals u weet verschillen [opdrachtgever] enerzijds en de belastingdienst en het GAK anderzijds hierover van mening, ben ik daar op dit moment minder in geïnteres-seerd. Het gaat mij erom wat mijn húidige arbeidssituatie is, die van dit moment.
Ik zou graag van u horen hoe u verklaart dat ik al 5 ½ jaar WW-premie betaal en toch geen uitkering ontvang op het moment dat u geen vertaalwerk voor mij heeft, zoals eind februari en ook twee jaar terug al een keer gebeurde. Beide keren bleef het gelukkig beperkt tot twee dagen, maar dat zijn toch vier dagen dat ik werkloos was en bovendien was beide keren niet bekend dat het tot die twee dagen beperkt zou blijven.
Het gaat mij er dus om dat ik volgens mij recht heb op financiële compensatie voor die gemiste werkdagen en dat ik in financiële problemen zou kunnen ko-men als het een keer langer dan die twee dagen zou worden."
2.16. Op 18 juli 2001 schreef [vertaler] [opdrachtgever] naar aanleiding van de hoorzitting bij het GAK in het kader van zijn bezwaarschrift vanwege de afwijzing van de WW-uitkering inzake "arbeidssituatie als vertaler voor [opdrachtgever]" onder meer:
"Ik doe u nogmaals een verzoek om een rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst.
Verder laat ik u weten dat ik 25 juli een afspraak heb bij het Bureau voor Rechtshulp."
2.17. Vervolgens ontstond er een discussie tussen [vertaler] en [opdrachtgever], waarbij [vertaler] zich erop beriep dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en [opdrachtgever] volhield dat sprake was van een freelance-overeenkomst die als opdracht-over--eenkomst moet worden gekwalificeerd.
2.18. In eerste aanleg vorderde [vertaler] -kort gezegd- voor recht te verklaren dat tussen partijen sedert 1 januari 1999 een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week be-staat en [opdrachtgever] te veroordelen tot betaling van onder meer vakantietoeslag over de jaren 1999 t/m 2002, een bedrag voor zes niet uitbetaalde werkdagen in 1999 en 2001, de wettelijke verhoging over voormelde bedragen, de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris over de maanden juni t/m oktober 2002, een en ander met wettelijke rente, vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De recht-bank oordeelde dat er geen sprake van een arbeidsovereenkomst was en wees de vorderingen van [vertaler] af.
3. Blijkens de grieven met toelichting daarop legt [vertaler] het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
4. Vooropgesteld moet worden dat een arbeidsovereenkomst weliswaar een belang-rijke "toe-gangspoort" tot de wettelijke sociale werknemersverzekeringen (en ontslag-be---scher--ming van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945) is, doch dat de arbeidsovereenkomst bepaald niet de enige ingang is. Verplichte inhoudingen voor (loonbelasting en) sociale verzekeringspremies wijst dus niet noodzakelijkerwijs op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. En omgekeerd: indien er geen sprake van een arbeidsovereenkomst is, brengt dat op zich dus nog niet mee dat [vertaler] buiten voormelde regelingen valt.
5. Ter gelegenheid van de pleidooien is van de zijde van [vertaler] uitdrukkelijk aange-ge-ven dat hij vanaf eind 1995 geleidelijk aan steeds meer vertaalwerk voor [opdrachtgever] is gaan verrichten - in 2002 ongeveer 1,3 keer zoveel als in 1996 - doch dat er afgezien daarvan niets is veranderd in de relatie tussen partijen. Hij heeft zijn vordering echter be-perkt tot de periode ná 1 januari 1999 in verband met de toen van kracht geworden rechtsvermoedens als bedoeld in de artikelen 7:610a en 7:610b BW. Voormelde stel-ling is door [opdrachtgever] niet weersproken, zodat dit thans tussen partijen vast staat.
6. Dat wat tussen partijen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hen bij het slui--ten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wij-ze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering en aldus daaraan inhoud heb-ben gegeven. Voor het be-staan van een arbeidsovereenkomst - de grondslag van de vorderingen van [vertaler] - is krachtens het bepaalde in artikel 7:610 lid 1 BW vereist dat sprake is van:
a) persoonlijk te verrichten werkzaamheden;
b) loon;
c) gezagsverhouding.
7. Door [opdrachtgever] is niet weersproken dat op zich is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW. Het hof zal dit - weer-leg-baar - rechtsvermoeden (hierna: het rechtsvermoeden) dan ook als uitgangspunt hanteren.
8. Het hof is met [vertaler] van oordeel dat ook zonder een uitdrukkelijke afspraak daartoe in dit geval sprake is van de verplichting om de vertaal-werk--zaamheden persoonlijk te ver--richten. Immers, [opdrachtgever] heeft zich er uitdrukkelijk eerst van willen vergewissen of [vertaler] aan de ver-eiste kwaliteitseisen voldeed en heeft hem daartoe enkele proefver-ta-lingen laten ma-ken. [opdrachtgever] is derhalve met het oog op de specifieke kwaliteiten van [vertaler] met hem in zee gegaan en dat staat - ook bij een opdracht-over-een-komst - aan vervanging door een ander in de weg. Het rechtsvermoeden is dus ten aanzien van dit vereiste niet ontzenuwd.
9. Dat sprake is van loon voor de overeengekomen werkzaamheden staat niet ter dis--cussie. Ook aan die voorwaarde voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is dus voldaan.
10. Dan moet vervolgens worden beoordeeld of sprake is van een gezagsverhou-ding. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
10.1. De terminologie in de hierboven sub 2.1. t/m 2.3. bedoelde brieven van [opdrachtgever] - op free-lance basis vertaalwerk voor ons ver-rich-ten; tot samenwerking komen; voor-als-nog bruto uitbetalen; bij regelmatig van vertaalwerk voorzien bij voorkeur uitbe-ta-ling bruto met BTW maar bij gebreke van een BTW-num-mer moet loonbelasting en premies worden ingehouden - wijzen zozeer op een andere re-latie dan een arbeidsovereen-komst dat dit ook voor [vertaler] duidelijk moet zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat [vertaler] daartegen des-tijds heeft geprotesteerd.
10.2. In de afspraken wordt met geen woord gerept van ele-men-ten die, naar alge-meen bekend mag worden beschouwd, in een arbeidsover-een-komst plegen te wor-den geregeld, zoals vakantietoeslag en vakantiedagen. Tussen partijen staat voorts vast dat er - anders dan de honorering voor ingeleverde vertalingen als voormeld - feitelijk geen spra-ke was van enige "doorbetaling" tijdens opgegeven en "genoten" va-kan-tiedagen. Even-eens staat vast dat er - naast voormelde honorering - feitelijk niet ook jaarlijks "vakantietoe-slag" werd betaald. De feitelijke uitvoering van de overeenkomst spoorde in dat opzicht met het niet-bestaan van een arbeidsovereenkomst. Ook het niet-invul-len van de opgebouwde/opgenomen vakantiedagen en opgebouwde vakantietoeslag als hierboven sub 2.7 bedoeld past (alleen) daarbij.
10.3. De gehanteerde formulering in de jaaropgaven en salarisspecificaties als be-doeld sub 2.7. en 2.8 is - bezien in het licht van hetgeen hierboven sub 4. is over-wo-gen - op zich geen basis voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst, aange-zien het hier duidelijk gaat om gestandaardiseerde overzichten waarin met name de ingehouden loonbelasting en sociale verzekeringspremies wor-den verant-woord.
10.4. Hetgeen door [vertaler] is aangevoerd omtrent de door [opdrachtgever] ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden gegeven instructies past binnen hetgeen ook in het kader van een opdrachtovereenkomst mogelijk en ook niet ongebruikelijk is. Ook daaraan kan dus geen argument voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst wor-den ontleend.
10.5. Het gegeven dat [vertaler] alleen voor [opdrachtgever] werkt en van dat vertaalwerk econo-misch afhankelijk is wijst als zodanig evenmin op het bestaan van een arbeidsover-een-komst. Dat [vertaler] (de geleidelijke uitbreiding van de omvang van) het vertaalwerk jegens [opdrachtgever] niet zou hebben mogen weigeren is door hem onvoldoende onder-bouwd. Daarbij is in aanmerking genomen dat [vertaler] zelf heeft aangegeven hoezeer hij het daarmee te ver-die-nen geld nodig had en (die uitbreiding van) het vertaalwerk dus bij zijn eigen wen-sen aansloot. Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat is ge-steld noch gebleken dat de door [vertaler] opgegeven vakantie ooit heeft geleid tot be-zwaar daartegen van de zijde van [opdrachtgever].
10.6. Voorts heeft [vertaler] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij vrij was om zijn werkzaamheden in te delen zoals hij zelf wilde. Dat er deadlines voor de afzonderlijke vertalingen waren maakt dat op zich niet anders, immers, hij kon zelf bepalen op wel-ke tijdstippen van een etmaal en op welke dagen van de week hij de werkzaamheden wilde verrichten, ook wanneer zou komen vast te staan dat [vertaler] - zoals hij heeft ge-steld en [opdrachtgever] gemotiveerd heeft betwist - vanaf enig moment zo'n 35 à 40 uur per week aan het vertaalwerk besteedt. Ook daaraan valt derhalve geen argument voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst te ontlenen.
10.7. Ook de mondelinge mededeling dat ingeval van ziekte 70% van het gemiddelde honorarium van de daaraan voorafgaande drie maanden zou worden doorbetaald leidt, indien bewezen, als zodanig evenmin tot het bestaan van een arbeidsovereen-komst. Im-mers, het zou daarbij - zie hetgeen hierboven sub 4 is overwegen - kunnen gaan om (door)betaling van de uitkering uit hoofde van de ziektewet.
10.8. Hetgeen hierboven is overwogen leidt - in onderlinge samenhang bezien - tot het oordeel dat [opdrachtgever] het rechtsvermoeden dat sprake is van een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 7:610 BW heeft ontzenuwd.
11. Het bovenstaande brengt mee dat tussen partijen geen sprake is van een ar-beids-overeenkomst en dat de - daarop gebaseerde - vorderingen van [vertaler] niet toe-wijsbaar zijn. Het vonnis van de rechtbank zal daarom - met aanvulling van gronden als voormeld - worden bekrachtigd. Daarbij past veroordeling van [vertaler] in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gra-venhage, van 5 november 2003, gewezen tussen partijen;
veroordeelt [vertaler] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van [opdrachtgever] begroot op € 205,= aan verschotten en € 2.682,= aan salaris procu-reur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, L.F.A. Husson en M.H. van Coever-den en is uit-ge--spro--ken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2005 in aanwe-zig-heid van de grif-fier.