ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6465

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
558-H-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Duindam
  • B. Bark-van Gink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en ontvankelijkheid van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een verstekbeschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de kinderalimentatie voor zijn kinderen is vastgesteld. De vader heeft op 17 juni 2004 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 oktober 2003, waarin de moeder was toegewezen in haar verzoek om kinderalimentatie. De vader stelt dat hij pas op 18 maart 2004 op de hoogte is geraakt van deze beschikking, toen hij geconfronteerd werd met een executoriaal derdenbeslag op zijn rekening. De moeder en het kind hebben echter betwist dat de vader tijdig in hoger beroep is gekomen, en menen dat de termijn op 8 maart 2004 al was verstreken.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen bekende woonplaats in Nederland heeft, waardoor hij als een andere belanghebbende wordt aangemerkt. De betekening van de beschikking aan de vader is niet gelukt, maar er is wel een openbare betekening gedaan op 8 december 2003, wat betekent dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op die datum is gaan lopen. De vader heeft zijn beroep te laat ingesteld, waardoor het hof oordeelt dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De overige grieven van de vader behoeven geen verdere bespreking, aangezien de ontvankelijkheid al een belangrijke kwestie is in deze zaak.

De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, en de beschikking is uitgesproken op 4 mei 2005 door de rechters M. Stille, A. Duindam en B. Bark-van Gink, met de griffier Lekahena aanwezig.

Uitspraak

Uitspraak : 4 mei 2005
Rekestnummer : 558-H-04
Rekestnr. rechtbank : 02-3997
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. S.K. Gopal,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
[[kind 1]eder,
en
[kind 1],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [kind 1],
procureur mr. N.C. Teubel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 juni 2004 in hoger beroep gekomen van een verstekbeschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 28 oktober 2003.
De moeder en [kind 1] hebben op 2 augustus 2004 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 29 juni 2004, 9 februari 2005 en 7 maart 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder en [kind 1] zijn bij het hof op 3 december 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 maart 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur en de moeder en [kind 1], bijgestaan door hun procureur.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
Uit het op 27 september 1989 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn de volgende kinderen geboren:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], verder[kind 2] 1], en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2].
De kinderen verblijven bij de moeder.
Op 1 juli 2002 heeft de moeder de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht de aan haar te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader met ingang van 1 juni 2001 vast te stellen op € 225,- per maand per kind. De vader heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – het verzoek van de moeder toegewezen.
BEOORDELING
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de kinderalimentatie per kind per maand op nihil wordt gesteld. De moeder bestrijdt zijn beroep.
2. De vader stelt zich primair op het standpunt dat hij eerst op 18 maart 2004 - toen hij werd geconfronteerd met een executoriaal derdenbeslag op zijn rekening bij de ABN AMRO bank - op de hoogte is gesteld van de bestreden beschikking van 28 oktober 2003 en dat hij binnen drie maanden hoger beroep heeft ingesteld, waardoor zijn beroepschrift tijdig is ingediend. De moeder en [kind 1] bestrijden zijn stelling en menen dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu dit beroepschrift te laat is ingediend. Volgens hen is de beroepstermijn reeds op 8 maart 2004 verstreken.
3. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 17 juni 2004, richt zich tegen een beschikking van 28 oktober 2003. Ingevolge artikel 806 jo 805 Rv was de termijn waarbinnen hoger beroep tegen die beschikking kon worden ingesteld op het moment van indiening reeds verstreken. Immers, nu de vader geen bekende woonplaats heeft in Nederland kan als vaststaand worden aangenomen dat hem door de rechtbank geen afschrift van de bestreden beschikking is gezonden en hij derhalve aangemerkt kan worden als een andere belanghebbende in de zin van artikel 806 lid 1 sub b Rv. Hieruit volgt dat hoger beroep dient te worden ingesteld binnen drie maanden na betekening of binnen drie maanden nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden. Gebleken is dat betekening in persoon niet is gelukt. Wel is op 8 december 2003 de betekening geschied aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie te ‘s-Gravenhage, en op 10 december 2003 heeft de aankondiging in de Haagsche Courant gestaan. Met de openbare betekening is aan het vereiste van artikel 806 lid 1 sub b Rv voldaan. Op 8 december 2003 is derhalve de hoger beroepstermijn gaan lopen, welke termijn eindigde op 8 maart 2004. Het betoog van de vader, inhoudende dat hij eerst op 18 maart 2004 op de hoogte is geweest van de bestreden beschikking, hetgeen overigens door de moeder gemotiveerd is betwist, doet, gelet op het hiervoor overwogene, niet ter zake.
4. Uit het bovenstaande volgt dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. De overige grieven behoeven derhalve geen bespreking meer.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Duindam en Bark-van Gink, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 4 mei 2005.