ECLI:NL:GHSGR:2005:AT6677
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- R. Ritter
- A. van Dissel
- M. Fleers
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak tegen verdachte na klacht van vader
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak tegen een verdachte, naar aanleiding van een klacht die door de vader van de verdachte was ingediend. De aangifte tegen de verdachte vond plaats op 24 augustus 2004, maar de formele voorwaarden voor een rechtsgeldige klacht waren niet nageleefd. De vader had op 18 oktober 2004 een brief gestuurd waarin hij aangaf dat hij de klacht op dezelfde dag als de aangifte, dus binnen acht dagen, had willen intrekken. Het hof moest vaststellen of deze intrekking op de juiste wijze was uitgevoerd en of er sprake was van een rechtsgeldig ingediende klacht.
Het hof concludeerde dat de klacht niet rechtsgeldig was ingediend, omdat deze niet was ondertekend door de klager, wat in strijd is met artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering. De betrokken politieambtenaren konden zich de toedracht van de klacht niet herinneren, maar dit deed niets af aan de conclusie dat de klacht niet rechtsgeldig was. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen rechtsgeldig ingediende en niet ingetrokken klacht was. Dit leidde tot de vernietiging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage, dat eerder op 20 oktober 2004 was uitgesproken.
Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2005, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte in overweging nam. De beslissing van het hof was om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, waarmee de zaak werd afgesloten zonder verdere strafrechtelijke gevolgen voor de verdachte.