ECLI:NL:GHSGR:2005:AT7531

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1517
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.H. de Wild
  • A.A. Schuering
  • M.H. van Coeverden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor arbeidsongeval werknemer onderaannemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een aannemer voor een arbeidsongeval dat plaatsvond op een bouwplaats. De appellante, Van der Pol Bouw- en Industrieservice B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht, waarin haar vordering tot schadevergoeding was afgewezen. De zaak betreft een arbeidsongeval dat zich voordeed toen een werknemer van Van der Pol, tijdens werkzaamheden op de bouwplaats, een ongeluk kreeg. Van der Pol stelde dat de geïntimeerde, Van Dorp Installatie Numansdorp B.V., verantwoordelijk was voor de veiligheid op de bouwplaats en had moeten zorgen voor goede arbeidsomstandigheden.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van onderaanneming en niet van het ter beschikking stellen van een arbeidskracht. Dit betekent dat de regels omtrent de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een uitgeleende arbeidskracht niet van toepassing zijn. Het hof oordeelde dat er geen afspraken waren gemaakt tussen Van der Pol en Van Dorp over de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de werknemers die Van der Pol op de bouwplaats inzet. Van der Pol had niet kunnen verwachten dat Van Dorp een verdergaande zorgplicht had dan wat in de overeenkomst was vastgelegd.

Het hof concludeerde dat de grieven van Van der Pol falen en dat het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Van der Pol werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen aannemers en onderaannemers over verantwoordelijkheden met betrekking tot veiligheid op de werkplek.

Uitspraak

Uitspraak: 22 april 2005
Rolnummer: 03/1517
Rolnummer rechtbank: 522/02
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
VAN DER POL BOUW- EN INDUSTRIESERVICE B.V.,
gevestigd te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen,
appellante,
hierna te noemen: Van der Pol,
procureur: mr. P.A.M. Perquin,
tegen
VAN DORP INSTALLATIE NUMANSDORP B.V.,
gevestigd te Numansdorp,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Van Dorp,
procureur: mr. J.L. Oudshoorn.
Het geding
Bij exploot van 25 april 2003 is Van der Pol in hoger beroep gekomen van het -vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland, van 3 februari 2003, gewe-zen tussen partijen. Bij me-morie van grieven heeft Van der Pol drie grie-ven te-gen het von-nis aan-ge-voerd. Van Dorp heeft de grieven bij memorie van ant-woord be-stre-den. Ten--slotte hebben partijen de stukken over-gelegd en arrest ge-vraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten als vermeld in voormeld vonnis sub 1, nu daartegen als zodanig niet is opgekomen.
2. Het gaat, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang, om het vol-gende.
2.1. In 2000 was er een nieuwbouwproject aan de Koddeweg te Hoogvliet in opdracht van de Rabobank. De hoofdaaannemer was Aannemingsbedrijf Geeve B.V. De Ra-bo-bank heeft Bergwerff Installatietechniek, de rechtsvoorgangster van Van Dorp, be-last met de levering, montage en inbedrijfstelling van het werktuigbouwkundig kli-maat--systeem van het betreffende pand.
2.2. Artikel 26 van de algemene leveringsvoorwaarden behorend bij de overeenkomst tussen de Rabobank en Van Dorp luidt als volgt:
26 Werkterrein-voorschriften
26.1 Alleen die personen hebben toegang tot de bouwplaats welke door Leverancier [hof: hier-mee wordt Van Dorp bedoeld] bij de Direktie [hof: hier-mee wordt bedoeld een eventueel door Rabofacet B.V. aangestelde rechtspersoon die het dagelijks toe-zicht op de uitvoering van het werk en de naleving van de betreffende overeen-komst uitoefent, en bij gebreke van een dergelijke aanstelling Rabofacet B.V.] zijn gemeld. De Direktie is gerech-tigd een ieder de toegang te ontzeggen.
26.2 Leverancier en de door hem bij het werk betrokken personen dienen zich te houden aan de wettelijke en op de bouwplaats geldende voorschriften. Aanwijzingen terza-ke van de veiligheid dienen stipt opgevolgd te worden. Ter zake zijn "Regels en aan-wij-zin-gen, in acht te nemen gedurende bouwwerkzaamheden binnen de ves-tigingen of op terreinen van de Rabobankorganisatie van kracht.
26.3 (…)
26.4 Leverancier verklaart zich reeds nu voor alsdan bereid om de op enig tijdstip binnen de gebouwen van de Rabobankorganisatie geldende gedragsregels voor niet-personeels-le-den, door zijn personeelsleden en/of voor hem werkzame derden in acht te doen ne-men.
2.3. Van Dorp heeft vervolgens Van der Pol ingeschakeld en dat bedrijf opdracht ge-ge-ven tot het boren van vijf gaten in de eerste verdiepingsvloer.
2.4. Van der Pol stuurde op 4 oktober 2002 haar [werknemer] naar de bouwplaats om de vijf gaten te boren. [werknemer] is tijdens de uitoefening van die werkzaamheden een arbeidsongeval overkomen als gevolg waarvan hij schade heeft opgelopen.
2.5. [werknemer] heeft zijn werkgever Van der Pol voor zijn schade aansprakelijk gesteld.
2.6. Van der Pol heeft Van Dorp in vrijwaring opgeroepen. Volgens Van der Pol had Van Dorp moeten zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en droeg Van Dorp het risico voor de veiligheid van [werknemer]. Deze vordering is door de rechtbank afgewezen.
3. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Zij leven zich voor gezamenlijk behandeling. Het hof overweegt als volgt.
4. Tussen partijen staat vast dat er in dit geval sprake was van onder-aan-ne-ming en niet van het ter beschikking stellen van een arbeidskracht. De bepa-lingen en recht-spraak met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een uitge-leende arbeidskracht zijn hier dus niet (als zodanig) van toepassing.
5. Voorts staat tussen partijen vast dat zij geen afspraken hebben gemaakt om-trent de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de door Van der Pol voor de uit-voering van de door hem aangenomen werkzaamheden ingezette werknemer(s).
6. Volgens Van der Pol hadden zij en Van Dorp een bestendige relatie waarbij het re-gel-matig, en zo ook in het onderhavige geval, gebeurde dat haar door Van Dorp tele-fo--nisch opdracht werd gegeven om enkele werkzaamheden te verrichten. Het is voor haar ondoenlijk om bij iedere incidentele opdracht van geringe omvang eerst een om-vangrijk veiligheidsonderzoek ter plaatse te doen. Zij mag er op vertrouwen dat Van Dorp de zorg draagt voor een veilige werkplek wanneer deze opdracht geeft om werk----zaamheden te verrichten op een door haar aangewezen locatie. Daarbij mag ver-ondersteld worden dat Van der Pol met die locatie niet bekend is. Aldus Van der Pol, die daarbij nog heeft verwezen naar het zgn. kelderluikarrest.
7. Naar het oordeel van het hof brengen voormelde omstandigheden niet mee dat - bijvoorbeeld langs de weg van het Haviltex-criterium of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid - op Van Dorp een verdergaande verplichting rustte dan die uit de in het kelderluikarrest verwoorde norm voortvloeit. Als Van der Pol een ver-dergaande zorgplicht van Van Dorp verlangde, dan had zij dit met haar moeten over-eenkomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan een dergelijke af-spraak een prijskaartje kan hangen.
8. Het beroep van Van der Pol op het hierboven sub 2.2 geciteerde ar-tikel 26 leidt niet tot een ander oordeel. In dat artikel is niet een algemene, ook jegens derden geldende, verantwoordelijkheid of vei-ligheidsverplichting aan de zijde van Van Dorp te lezen. Van der Pol heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat Van Dorp enige (con-cre-te) verplichting uit hoofde van of voortvloeiend uit voor-meld artikel niet in acht zou hebben genomen.
9. Het enkele feit dat Van der Pols werknemer [werknemer] zou zijn gevallen toen hij van de eerste verdieping via een ladder naar beneden ging en een klembuster waaraan hij daarbij steun zocht het be-gaf, is (indien bewezen) op zich onvoldoende om te con-cluderen dat Van Dorp de kelderluiknorm heeft geschon-den. Daarbij is in aan-merking genomen dat door Van der Pol niet is weersproken dat om het trap-gat in de eerste ver-diepingsvloer door hoofdaannemer Geeve een hekwerk was ge-plaatst waar voor-melde klembuster een onderdeel van was. Voorts is in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat [werknemer] op de bouwplaats door iemand van de zijde van Van Dorp is geïnstrueerd: Van Dorp heeft dit laatste gemotiveerd be-twist en Van der Pol heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd, hoewel dit wel van haar had mogen worden verlangd; Van der Pol heeft ter zake in hoger be-roep geen bewijs aangeboden.
10. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de grieven falen en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
11. Bij voormelde uitkomst past een kostenveroordeling aan de zijde van Van der Pol. Toewijzing van de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten vanaf twee weken na de datum van dit arrest is niet toewijsbaar, nu van een ingebrekestelling (bij voorbeeld op voorhand in de memorie van antwoord) niet is gebleken. Het hof begrijpt een en ander mede aldus dat de gevorderde proceskostenveroordeling niet alleen een bedrag doch ook een betalingstermijn dient in te houden, hetgeen wel toewijsbaar is.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland, van 3 februari 2003, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt Van der Pol in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Van Dorp begroot op € 205,= aan verschotten en € 894,= aan salaris procureur, welke bedragen uiterlijk twee weken na de datum van dit arrest dienen te worden betaald;
- verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, A.A. Schuering en M.H. van Coever-den en is uit-ge--spro--ken ter openbare terechtzitting van 22 april 2005 in aanwe-zig-heid van de grif-fier.