Uitspraak: 27 mei 2005
Rolnummer: 03/1235
Zaaknr. rechtbank: 399772/CV EXPL/02
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEEMSTER],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [werkneemster],
procureur: mr. F.J. Vos,
[WERKGEEFSTER],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werkgeefster],
procureur: mr. H.C. Grootveld.
Bij exploot van 28 augustus 2003 is [werkneemster] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 juli 2003, door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [werkneemster] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft [werkgeefster] de grieven bestreden.
Tenslotte hebben partijen de processtukken gefourneerd en arrest gevraagd. In beide procesdossiers ontbreken de aantekeningen van de comparitie van partijen die in eerste aanleg heeft plaats gehad.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder “De vaststaande feiten” van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2.1 Het gaat, kort samengevat, om het volgende. [werkneemster] is per 6 september 1999 bij [werkgeefster] in dienst getreden als marketing manager. Zij is op 15 november 2000 arbeidsongeschikt geraakt. Op 20 december 2000 schreef ARBONED dat zij vanaf 2 januari 2001 voor 4 uur per dag arbeidsgeschikt was. Op 5 januari 2001 heeft een gesprek tussen partijen plaats gehad. [werkgeefster] heeft toen te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in verdere samenwerking met [werkneemster]. Op 9 januari 2001 heeft [werkgeefster] [werkneemster] op non-actief gesteld en een ontslagvergunning aangevraagd. Op 27 juni 2001 heeft de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening [werkgeefster] de ontslagvergunning geweigerd. [werkgeefster] heeft met ingang van 2 juli 2001 de non-actiefstelling van [werkneemster] opgeheven. Vervolgens heeft [werkneemster] zich ziek gemeld. Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 16 mei 2002 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 17 mei 2002.
2.2 [werkneemster] heeft salaris over de periode van 1 december 2001 tot 17 mei 2002 c.a. gevorderd. In reconventie heeft [werkgeefster] teveel betaald salaris over de periode van 14 november 2001 tot 1 december 2001 gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van [werkneemster] afgewezen en de vordering in reconventie van [werkgeefster] toegewezen. Hiervan is [werkneemster] in hoger beroep gekomen.
3. De grieven gaan alle uit van het uitgangspunt dat [werkneemster] niet sinds 15 november 2000 gedurende een ononderbroken (of minder dan vier weken achtereen onderbroken) periode van een jaar arbeidsongeschikt is geweest. De grieven lenen zich in zoverre voor een gezamenlijke behandeling.
4. Het hof overweegt als volgt. De verplichting van de werkgever om gedurende een jaar loon door te betalen geldt niet alleen bij volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in art. 7: 629 BW. Ook bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is er – in zoverre - sprake van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte als bedoeld in art. 7: 629 lid 1 BW. Volgens art. 7: 629 lid 10 BW worden perioden waarin de werknemer in verband met volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Het gaat er dan ook om of [werkneemster] in het jaar vanaf 15 november 2000 gedurende een periode van minimaal vier weken volledig arbeidsgeschikt is geweest.
5. Vast staat dat [werkneemster] op 15 november 2000 arbeidsongeschikt is geworden. Niet is betwist dat [werkgeefster] op 20 december 2000 van Arboned een brief heeft ontvangen waarin staat dat [werkneemster] met ingang van 2 januari 2001 arbeidsgeschikt is voor 4 uur per dag. Hieruit kan worden afgeleid dat Arboned [werkneemster] met ingang van 2 januari 2001 voor het resterende deel van haar arbeidstijd nog steeds arbeidsongeschikt achtte. In de mail van [werkgeefster] aan [werkneemster] van 10 januari 2001 staat onder meer: “Met ingang van 9 januari 2001 ben je op non actief gesteld. Dit houdt in dat jij je ziek- en/of beter dient te melden als er een verandering is in jouw gezondheid.” Gesteld noch gebleken is dat [werkneemster] ooit aan [werkgeefster] heeft laten weten dat zij voor meer dan 4 uur per dag arbeidsgeschikt zou zijn. Enige medische onderbouwing van volledig herstel ontbreekt, laat staan dat deze minimaal vier weken zou hebben geduurd. In hoger beroep is ter zake ook geen bewijs aangeboden. Dit betekent dat in hoger beroep ervan moet worden uitgegaan dat er in het jaar vanaf 15 november 2001 geen periode van minimaal vier weken is geweest dat [werkneemster] volledig arbeidsgeschikt was. Voorzover de grieven van een ander standpunt uitgaan, falen zij.
6. Ten aanzien van de afzonderlijke grieven, overweegt het hof verder het volgende. Het hof acht de in grief 1 bestreden overweging van de rechtbank niet onbegrijpelijk aangezien de non-actiefstelling van 9 januari 2001 kennelijk slechts betrekking heeft op het deel van de arbeidstijd waarin [werkneemster] arbeidsgeschikt was en niet op het deel van haar arbeidstijd waarin zij arbeidsongeschikt was.
7. Ten aanzien van grief 2 overweegt het hof, dat in de brief van 27 februari 2001 van ARBONED staat dat [werkneemster] arbeidsongeschikt wordt geacht. De passage dat [werkneemster] medisch geschikt is bevonden voor non-activiteit is alles behalve duidelijk, maar uit deze passage kan in ieder geval niet worden afgeleid, dat [werkneemster] volledig arbeidsgeschikt was.
8. Ten aanzien van grief 3 overweegt het hof het volgende. In de door [werkneemster] overgelegde brief van UWV GAK van 28 mei 2002 staat dat haar arbeidsongeschiktheid op 30 april 2002 52 weken heeft geduurd. Deze brief is in strijd met de brief van GAK Nederland B.V. van 29 november 2001 aan [werkgeefster], waarin staat dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [werkneemster] 15 november 2000 is en het einde van de wachttijd voor de WAO 13 november 2001 is. Ook in de overgelegde brief van UWV GAK van 19 juli 2002 staat dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [werkneemster] 15 november 2000 is en het einde van de wachttijd voor de WAO 13 november 2001 is. In de overgelegde brief van GAK Nederland B.V. van 25 september 2001 aan [werkgeefster] staat dat de arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] op 13 november 2001 52 weken heeft geduurd. In de overgelegde verklaring van ARBONED van 3 juli 2002 staat dat [werkneemster] van 15 november 2000 tot 14 november 2001 niet geschikt was voor het daadwerkelijk verrichten van arbeid. [werkneemster] geeft zelf aan dat haar een raadsel is waar de in de brief van 28 mei 2002 genoemde datum van 30 april 2002 vandaan komt. Hieruit leidt het hof af, dat de brief van 28 mei 2002 van UWV GAK op een vergissing moet berusten. [werkneemster] geeft niet aan in welk opzicht gebrekkige communicatie tussen UWV GAK en [werkgeefster] haar benadeeld zou hebben. Zij geeft niet aan waarom de opheffing van de non-actiefstelling van 2 juli 2001 van belang zou kunnen zijn. Grief 3 faalt.
9. Ten aanzien van grief 4 overweegt het hof het volgende. Uit het bovenstaande volgt dat [werkneemster] op 14 november 2001 een jaar arbeidsongeschikt was. [werkgeefster] was daarna niet meer verplicht [werkneemster] loon door te betalen. Zij was dan ook gerechtigd het betaalde salaris over de periode van 14 november 2001 tot 1 december 2001 terug te vorderen. De hoogte van het teruggevorderde bedrag is door [werkneemster] niet betwist. Grief 4 faalt.
10. Ten aanzien van grief 5 overweegt het hof, dat de beslissing van de rechtbank om [werkneemster] in het ongelijk te stellen juist is en de beslissing om haar in de proceskosten in eerste aanleg te veroordelen ook juist is. Grief 5 faalt.
16. Nu de grieven falen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen en [werkneemster] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 23 juli 2003;
veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werkgeefster] begroot op € 1.099,-, waarvan € 205,- aan verschotten en € 894,- aan salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, L.F.A. Husson en M.H. van Coeverden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2005 in aanwezigheid van de griffier.