ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9502
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. van Leuven
- A. Duindam
- M. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met een meerderjarige geestelijk gehandicapte zoon
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn meerderjarige geestelijk gehandicapte zoon. De vader had op 29 december 2004 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg, die zijn verzoek om een omgangsregeling had afgewezen. De moeder, die als mentor van de zoon was benoemd, voerde verweer en diende een incidenteel appel in. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2005 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
De rechtbank had het verzoek van de vader ontvankelijk verklaard, maar de moeder betwistte dit en stelde dat artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek enkel van toepassing is op minderjarige kinderen. Het hof oordeelde dat de moeder gelijk had en dat de vader niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in zijn verzoek. Het hof benadrukte dat artikel 377 van het Burgerlijk Wetboek geen mogelijkheid biedt voor omgang met een meerderjarig kind, ongeacht het geestelijk niveau van het kind. De moeder, als mentor, is verantwoordelijk voor de belangen van de zoon en kan bezwaar maken tegen omgang. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om een omgangsregeling.