Rolnummer: 2200019104
Parketnummers: 0975719403, 0905269703 en 0905370803
Datum uitspraak: 25 februari 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 december 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2004 en 11 februari 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terecht-zitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en 9 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 2 subsidiair, 3 primair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 subsidiair en 10 tenlastege-legde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen, en beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen goederen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens een mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak terzake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtui-gend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair,
7 en 9 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, 3 primair, 4, 5, 6, 8, 9 subsidiair en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
2 subsidiair:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
3 primair:
Zware mishandeling;
4:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
5 en 6:
Een ander door geweld of door bedreiging met geweld dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd;
8:
Een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt;
9 subsidiar:
Mishandeling;
10:
Bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en -onder vrijspraak van de verdachte terzake van het onder 2 primair en 9 primair tenlastegelegde- veroordeling van de verdachte terzake van het onder 2 subsidiair, 3 primair, 4, 5, 6, 7, 8, 9 subsidiair en 10 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich binnen een periode van tweeëneenhalf jaren schuldig gemaakt aan een groot aantal ernstig misdrijven van uitéénlopende aard. Zo heeft de verdachte een overval gepleegd op een avondwinkel waarbij hij er niet voor is teruggedeinsd om de degene die daar in die winkel achter de kassa stond met een op een vuur-wapen gelijkend voorwerp te bedreigen. Vervolgens heeft de verdachte, toen hij naar aanleiding van die overval voor een confrontatiespiegel werd geleid, met zijn hand een schietbeweging gemaakt in de richting van die spiegel en daarmee -naar hij wist- naar een persoon, in casu het slachtoffer van de overval op de avondwinkel, die zich op dat moment aan de andere zijde van die spiegel bevond. Het is het hof bekend dat -mede als gevolg van nood-gedwongen verbeteringen van beveiligingsmaatregelen bij geldinstellingen- het aantal overvallen op winkels toeneemt en dat feiten als het onderhavige door de slacht-offers als buitengewoon bedreigend worden ervaren. Naar valt te verwachten zal het slachtoffer van deze feiten nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte hem heeft aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts heeft de verdachte stelselmatig en doelgericht misbruik gemaakt vn de kwetsbare en afhankelijke positie van verschillende vrouwen, door drie van zijn vriendinnnen, waarvan één een meisje van pas vijftien jaren, dat van huis was weggelopen, te dwingen zich te prostitueren en het geld dat zij daarmee verdienden aan hem af te staan. Met dit geld heeft de verdachte, die zelf geen geld verdiende, -zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard- voorzien in zijn dagelijks onderhoud en in zijn zware cocaïneverslaving, waarvan de kosten aanzienlijk waren en soms konden oplopen tot enkele honderden euro's per dag. De verdachte oefende daarbij onder vooral twee van zijn vriendinnen een waar schrikbewind uit door hen op willekeurige momenten te slaan en met geweld te bedreigen. Daarnaast heeft hij één van zijn vriendinnnen dermate zwaar mishandeld dat het nog maar de vraag is of de littekens, die dit slachtoffer als resultaat van de door haar opgelopen verwondingen in haar gezicht heeft overgehouden, ooit nog zullen verdwijnen.
De verdachte heeft met het plegen van deze feiten op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van zijn slachtoffers om geen andere reden dan puur financieel gewin. Ook ten aanzien van de slachtoffers van deze feiten kan niet worden uitgesloten dat zij nog lang of wellicht op latere leeftijd de gevolgen zullen ondervinden van het psychische trauma dat zij door toedoen van de verdachte hebben opgelopen.
Tot de rij van door de verdachte in de onderhavige zaak gepleegde feiten behoort ook nog een bedreiging en een daarop gevolgde mishandeling van een taxichauffeur.
Uit de door de verdachte gepleegde feiten blijkt dat de verdachte een gewelddadige man is, hetgeen door zijn houding ter terechtzitting wordt bevestigd. Verdachte geeft op geen enkele wijze te kennen dat hij inzicht heeft in het verwerpelijke van zijn handelen en evenmin dat hij de door hem gepleegde feiten betreurt of dat hij zich begaan voelt met het lot en de gevoelens van zijn slachtoffers.
Het hof rekent de verdachte de door hem gepleegde feiten dan ook zwaar aan, waarbij het hof vooral het gewetenloze misbruik van een heel jong meisje als zeer ernstig beoordeelt. Alles overwegende is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, welke straf is opgelegd terzake van één feit meer dan thans in hoger beroep is bewezenverklaard, onvoldoende recht doet aan de hiervoor in ogenschouw genomen omstandigheden en dat, niettegenstaande het feit dat het hof ten opzichte van het oordeel van de rechtbank van één feit meer heeft vrijgesproken, slechts het opleggen van de hierna te vermelden zwaardere gevangenisstraf een passende reactie vormt.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de onvoor-waardelijke gevangenisstraf gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 mei 2004, eerder is veroordeeld, onder meer tot een onvoorwaarde-lijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren voor het plegen van diefstal met geweld en afpersing, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten vijf stuks papiertjes, twee trainingsbroeken, een jas
en een trui, zal het hof de teruggave gelasten aan verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 2.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 2.000,-.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 1.000,-, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade zich voor gedeeltelijke toewijzing bij wijze van voorschot, en zal het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 1.000,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 9 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.667,08.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 1.667,08.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 650,-, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 150,- materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte 2 subsidiar bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade zich voor gedeeltelijke toewijzing bij wijze van voorschot, en zal het hof naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 500,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 9 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 650,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 250a (oud), 250a, 285, 300, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 7 en 9 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 subsi-diair, 3 primair, 4, 5, 6, 8, 9 subsidiair en 10 ten-lastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 subsidiair, 3 primair, 4, 5, 6, 8, 9 subsidiair en 10 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het onder 2 subsidiair, 3 primair, 4, 5, 6, 8, 9 subsidiair en 10 bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten vijf stuks papiertjes, twee trainingsbroeken, een jas en een trui, aan verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van
EUR 1.000,00 (duizend euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Bepaalt dat de benadeelde partij, voorzover hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
EUR 1.000,00 (duizend euro)
ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer1], [adres1] welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] tot een bedrag van
EUR 650,00 (zeshonderdvijftig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat voorzover de vordering tot schadevergoeding is toegewezen terzake van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, dit bedrag wordt toegewezen bij wijze van voorschot.
Bepaalt dat de benadeelde partij, voorzover hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
EUR 650,00 (zeshonderdvijftig euro)
ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer2], [adres2], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van
13 (dertien) dagen.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door
mrs. De Bruijn-Lückers, Bax-Luhrman en Kaptein,
in bijzijn van de griffier mr. Mulder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 februari 2005.