Rolnummer: 22-003811-04
Parketnummer: 09-754120-02
Datum uitspraak: 28 juni 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 juli 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 21 maart 2005, 10 juni 2005, 13 juni 2005 en 14 juni 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie nader omschreven, vermeld staat.
Van de dagvaarding en nadere omschrijving tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 5 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in het vonnis.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn appèl
Van de zijde van de raadsman is - zakelijk weergegeven - de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in diens appèl bepleit wegens schending van algemene beginselen van een behoorlijke procesorde omdat het openbaar ministerie het (volg)appèl kennelijk -gezien de summiere inhoud van de appèlmemorie- louter heeft ingesteld om de eenparigheidsregel van artikel 424, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te doorbreken.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
De appèlmemorie van de officier van justitie geeft duidelijk aan wat het doel is van het hoger beroep van de officier van justitie, namelijk dat deze zich niet kan verenigen met de hoogte van de door de rechtbank opgelegde straf. Voor het overige verwijst de appèlmemorie naar het requisitoir van de officier van justitie. Het hof is van oordeel, bovenstaande feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, dat er geen sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde en dat verdachte ook anderszins niet, ongerechtvaardigd, in zijn belangen is geschaad.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn appèl.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte noch dat van de officier van justitie is blijkens door de raadsman en de
advocaat-generaal gedane mededelingen op de terecht-zitting gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
5 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt met betrekking tot de vrijspraak ten aanzien van feit 5 primair het volgende.
Het hof is van oordeel dat, nu de desbetreffende pillen kennelijk al enige tijd werden bewaard op het kantoor van het bedrijf van medeverdachte [naam] en die pillen nog niet ter verzending waren aangeboden aan enig vervoers-bedrijf, poging tot uitvoer van die pillen niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair, 4 primair,
5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
In dit verband wordt nog het volgende overwogen.
De raadsman heeft terzake van de zaaksdossiers 3 ("Compressor") en 4 ("Postpakket") aangevoerd dat de door de rechtbank onder de bewijsmiddelen genoemde geschriften van de Amerikaanse autoriteiten, de vertaling en de uitleg van het Nederlands Forensisch Instituut ervan daarbij inbegrepen, van het bewijs uitgesloten behoren te worden. Het betreft hier rapporten van onderzoek en testresultaten betreffende de aard van de werkzame stoffen in de in Amerika inbeslaggenomen 10.494 cq. 53 pillen. Volgens de raadsman zijn deze geschriften niet bruikbaar voor het bewijs dat het ging om stoffen die op de lijst van de Opiumwet voorkomen of daaraan gelijk-gesteld zijn, omdat niet blijkt welke tests zijn verricht zodat de betrouwbaarheid van die tests niet valt te duiden.
Het hof verwerpt dit verweer.
Kort gezegd en onder meer houden de bedoelde geschriften in dat zowel in de pillen van de partij van 10.494 stuks als in die van de partij van 53 stuks als werkzame stof is aangetroffen de stof die in het Nederlands 3,4
methyleendioxymethamphetamine (synoniem: MDMA) heet en/of voor de Opiumwet aan die stof gelijkgestelde substanties. Uit de bedoelde geschriften blijkt dat de analyse in elk van beide zaken is verricht door een scheikundige ("gerechtelijk chemicus" cq. "politie scheikundige").
De verdachte zelf heeft erkend dat hij een machine heeft gevuld met 10.000 XTC-pillen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij in zijn slaanderij uitsluitend XTC-pillen heeft geslagen, terwijl hij in geen enkele verklaring heeft aangegeven dat de pillen in kwestie geen werkzame stoffen als bedoeld zouden bevatten. Bovendien zijn in verdachte's slaanderij pillen - ook
met een logo dat voorkwam in de partij van ruim 10.000 pillen - en poeder aangetroffen houdende MDMA, terwijl ook de door verdachte geleverde pillen waarvan in het onder
5 subsidiair bewezenverklaarde feit sprake is bedoelde stof bevatten.
Op grond van de inhoud van de bedoelde geschriften, de verklaringen van de verdachte en bevindingen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de betrouwbaarheid van de in Amerika verrichte tests en de door de Amerikaanse autoriteiten genoemde resultaten ervan, zodat de bedoelde geschriften voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Overigens blijkt naar het oordeel van het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam dat de verdachte op de hoogte was van de buitenlandse bestemming van de door hem geleverde pillen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2 : deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
3 primair : medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
4 primair : medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
5 subsidiair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
6 : een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen en stoffen voorhanden te
hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
7 : medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als vermeld in de vordering.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie, welke organisatie zich op professionele wijze bezig hield met de (organisatie van) invoer van cocaïne en de uitvoer van XTC-pillen. In dat
verband heeft de verdachte zich, samen met zijn mededaders, beziggehouden met de uitvoer van -een niet gering aantal- XTC-pillen naar het buitenland.
Daarbij werd gebruik gemaakt van een 'slaanderij' die verdachte gedurende langere tijd voor de vervaardiging van XTC-pillen voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft daar onder andere een hoeveelheid van ruim 10.000 XTC-pillen vervaardigd, welke pillen hij samen met anderen in een compressor heeft verpakt en naar het buitenland heeft uitgevoerd. Verdachte heeft voorts 53 pillen vervaardigd en uitgeleverd, alsmede voorbereidingshandelingen gepleegd om een hoeveelheid van ruim 3500 XTC-pillen uit te voeren.
Voorts heeft verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot invoer in Nederland van cocaïne.
Deze feiten dragen bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen.
Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bovendien leidt de grootschalige handel in verdovende middelen tot samenhangende vormen van ernstige criminaliteit. Er is sprake van een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Het hof heeft voorts bij de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in de organisatie een actieve rol heeft gespeeld.
Het hof rekent dit de verdachte zeer ernstig aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 juni 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof overweegt in dit verband nog dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, een en ander mede bezien in het licht van de door het hof aan medever-dachten opgelegde straffen, niet een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal gevorderd rechtvaardigen.
Het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 8 vermelde plastic zakje met wit poeder (cocaïne) dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 tot en met 7 en 9 vermelde voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 2 (oud), 10, 10 (oud), 10a en 13a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair, 4 primair, 5 subsidiair, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen onder 8 vermelde voorwerp.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 tot en met 7 en 9 vermelde voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. Oosterhof, De Groot en Heemskerk,
in bijzijn van de griffier Van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 juni 2005.
Mr. Heemskerk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.