ECLI:NL:GHSGR:2005:AU1867

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1020
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.H. de Wild
  • A.A. Schuering
  • C.G. Beyer-Lazonder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na onderhandelingen in strijd met redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van een werknemer tegen zijn voormalige werkgever, NIBA MOTORS B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door de FNV, vorderde nabetaling van loon dat volgens hem niet correct was uitbetaald tijdens zijn dienstverband. De werknemer had in maart 2000 een verzoek tot nabetaling ingediend, maar na een serie onderhandelingen met NIBA, waarbij verschillende bedragen en voorstellen zijn besproken, kwam de zaak uiteindelijk voor de rechter. De werknemer had aanvankelijk een bedrag van ƒ 14.239,32 bruto gevorderd, maar dit bedrag werd in de loop van de onderhandelingen verlaagd naar ƒ 10.917,30. NIBA had in de onderhandelingen een tegenvoorstel gedaan, maar de werknemer bleef bij zijn oorspronkelijke vordering. Uiteindelijk heeft NIBA een bedrag van ƒ 10.971,30 bruto plus rente aan de werknemer betaald, maar de werknemer startte toch een procedure voor aanvullende bedragen, waaronder wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. Het hof oordeelde dat de werknemer in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelde door zijn vordering te verhogen na de onderhandelingen, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering van de werknemer werd afgewezen. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van NIBA.

Uitspraak

Uitspraak: 8 juli 2005
Rolnummer: 03/1020
Rolnummer rechtbank: 310658/02-18449
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemers],
procureur: mr.L.S.J. de Korte,
tegen
NIBA MOTORS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Niba,
procureur: mr. J.D. Boetje.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 6 juni 2003 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 maart 2003 door de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven tevens inhoudende wijziging van eis (met producties) heeft [werknemer] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Niba bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Niet is opgekomen tegen hetgeen de rechtbank onder 3 van het bestreden vonnis aan feiten heeft vermeld, zodat het hof hiervan ook zal uitgaan.
2. Het gaat om het volgende.
2.1. [werknemer] is van 3 juni 1996 tot en met 3 februari 1999 in de functie van monteur voor 38 uur per week in dienst geweest van Niba. Hij heeft zelf ontslag genomen.
2.2. Op deze arbeidsovereenkomst was de Cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing.
2.3. Bij brief van 27 maart 2000 van de FNV Ledenservice (verder de FNV) aan Niba werd namens [werknemer] nabetaling verzocht van het bedrag van
ƒ 14.239,32 bruto, omdat aan [werknemer] tijdens zijn dienstverband een lager salaris was betaald dan waarop hij volgens de Cao recht had en omdat de eenmalige uitkering niet was verstrekt.
2.4. Na correspondentie over en weer schrijft de FNV in antwoord op een van de kant van Niba bij brief van 19 januari 2001 gedaan voorstel voor een minnelijke regeling bij brief van 9 augustus 2001 het volgende:
"(…)
Uw cliënte is van mening dat de functie van cliënt niet ingedeeld dient te worden in functiegroep 6. Nadere bestudering van het dossier leerde mij dat de vordering van cliënt inderdaad enige nuancering behoeft. (…)
Cliënt maakt dan ook aanspraak op een bedrag van ƒ 10.917,30 bruto.
(…)
Derhalve verzoek ik uw cliënte een bedrag van ƒ 10.917,30 bruto aan achterstallig loon over te maken aan cliënt. Indien uw cliënte persisteert in haar standpunt, zal ik genoodzaakt zijn om namens cliënt een procedure aanhangig te maken bij de kantonrechter. In dat geval zal tevens vergoeding worden geëist van gemaakte en nog te maken kosten, daaronder begrepen incassokosten."
2.5. Bij brief van 5 oktober 2001 doet (de advocaat van) Niba een tegenvoorstel van ƒ 9000,-- bruto tegen finale kwijting.
2.6. Bij brief van 20 december 2001 reageert de FNV als volgt:
"Het voorstel van uw cliënte om de zaak af te wikkelen tegen betaling van
ƒ 9000,00 bruto heb ik besproken met cliënt. Ik bericht u dat cliënt geen schikking wenst te treffen en meent aanspraak te kunnen maken op betaling van een bedrag van ƒ 10.917,30 bruto. Indien uw cliënte niet alsnog bereid is om over te gaan tot betaling van een bedrag van ƒ 10.917,30 bruto, dan zal ik op korte termijn een procedure aanhangig maken bij de kantonrechter. (..)"
2.7. Bij brief van 22 januari 2002 bericht de FNV aan de advocaat van Niba het volgende:
"Op 14 januari 2002 deelde u telefonisch mede dat uw cliënte bereid is om tegen betaling van een bedrag van € 4.537,80 (ƒ 10.000,00) bruto de zaak af te ronden. Ik heb dit voorstel voorgelegd aan cliënt en zal u zo spoedig mogelijk informeren over zijn standpunt."
2.8. Bij brief van 8 maart 2002 schrijft de FNV aan de advocaat van Niba:
"Het voorstel van uw cliënte heb ik voorgelegd aan cliënt. Daarover het volgende.
Cliënt is bereid om de zaak af te wikkelen indien uw cliënte bereid is om een bedrag van € 4.537,80 bruto (ƒ 10,000,00) te betalen, alsmede de wettelijke rente over deze vordering te betalen vanaf iedere vervaldag tot aan de datum voldoening. Dit betekent dat naast het bedrag van € 4.537,80 bruto een bedrag van € 1.376,11 aan wettelijke rente dient te worden betaald aan cliënt. Hierbij treft u een afschrift van de berekende wettelijke rente.
Indien uw cliënte dit voorstel niet aanvaardt, dan geeft cliënt de voorkeur aan een gerechtelijke procedure.
Derhalve verzoek ik u mij uiterlijk vrijdag 15 maart 2002 kenbaar te maken of uw cliënt akkoord gaat met dit voorstel. Na deze datum komt dit voorstel te vervallen en zal zonder verdere berichtgeving een procedure aanhangig worden gemaakt. (..)"
2.9. De advocaat van Niba heeft bij brief van 15 maart 2002 het volgende geantwoord:
"(..) Nu ineens word ik geconfronteerd met een bedrag van ƒ 10.000,-- met rente. Ik vind dit onfatsoenlijk onderhandelen.
Ik ben bereid cliënte te adviseren tot betaling van een bedrag van NLG 10.971,30 bruto, en om uw cliënt tevreden te stellen, eveneens met de wettelijke rente tussen 20 december 2001 en heden, maar daar moet het dan wel bij blijven. (..)"
2.10. Niba heeft het netto equivalent van NLG 10.971,30 bruto alsmede een bedrag aan rente van NLG 239,27 (in EURO tegenwaarde) op 18 april 2002 aan [werknemer] betaald.
2.11. [werknemer] is bij dagvaarding van 6 december 2002 een procedure tegen Niba begonnen en vorderde betaling van € 2.477,02 bruto aan wettelijke verhoging, € 1.199,55 netto aan wettelijke rente, € 479,87 aan buitengerechte-lijke incassokosten alsmede de kosten van het geding.
2.12. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3. In hoger beroep heeft [werknemer] zijn vordering vermeerderd in die zin, dat hij aan wettelijke rente een bedrag van € 1.330,35 vordert.
4.1. Grief 1 luidt: "Ten onrechte heeft de kantonrechter de gevorderde wettelijke verhoging ad € 2.477,02 bruto afgewezen."
Grief 2 luidt: "Ten onrechte heeft de kantonrechter de door [werknemer] gevorderde wettelijke rente afgewezen."
Grief 3 luidt: "De kantonrechter heeft ten onrechte de buitengerechtelijk incasso-kosten afgewezen."
Grief IV luidt: "De kantonrechter heeft [werknemer] ten onrechte veroordeeld in de proceskosten."
In de toelichting gaat [werknemer] op de grieven in.
Het hof zal de grieven, die zich er voor lenen, gezamenlijk behandelen.
4.2. Niba heeft naast een inhoudelijke betwisting van de diverse gevorderde posten zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op het standpunt gesteld, dat zij het aanbod, zoals door van [werknemer] bij brief van 20 december 2001 gedaan, niet heeft afgewezen op 14 januari 2002, dit later alsnog heeft aanvaard en het bedrag heeft betaald en voorts dat [werknemer] in de onderhandelingen om de zaak in der minne te regelen in strijd met de goede trouw heeft gehandeld.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat [werknemer] zich eerst een jaar na zijn ontslagname bij Niba heeft gemeld met het verzoek om nabetaling van een bedrag van ƒ 14.239,32 bruto wegens te weinig betaald loon. Vast staat ook, dat dit bedrag - na betwisting van de kant van Niba - onjuist bleek. Bij brief van 9 augustus 2001, waarin gereageerd wordt op de brief van de kant van Niba van 19 januari 2001 met een voorstel tot een minnelijke regeling en het aanbieden van betaling van
ƒ 6.000,--, wordt de vordering teruggebracht naar een bedrag van ƒ 10.917,30, het bedrag waar [werknemer] volgens zijn berekening en naar zijn mening recht op heeft. In die brief deelt [werknemer] mede, dat hij in het geval hij de zaak aan de kantonrechter voor gaat leggen, tevens vergoeding zal vorderen van gemaakte en nog te maken kosten.
4.4. Vervolgens verhoogt Niba haar bod bij brief van 5 oktober 2001 tot een bedrag van ƒ 9.000.--. [werknemer] blijft bij brief van 20 december 2001 aan het door hem gevorderde bedrag vasthouden. Daarop verhoogt Niba bij monde van haar advocaat op 14 januari 2002 telefonisch haar aanbod om de zaak af te ronden tot het bedrag van ƒ 10.000,-- bruto. Bij brief van 8 maart 2002 reageert de FNV namens [werknemer], dat hij bereid is de zaak af te wikkelen indien Niba bereid is een bedrag van € 4.537,80 bruto (ƒ 10.000,--) te betalen alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf iedere vervaldag tot aan de datum der voldoening. Deze wettelijke rente betreft een bedrag van € 1.376,11.
4.5. Het hof is van oordeel, dat het [werknemer] in maart 2002 na het verloop van de onderhandelingen zoals hiervoor beschreven niet meer vrijstond zijn vordering te verhogen met een bedrag aan wettelijke rente met als uitkomst een hoger bedrag dan het tot dan toe gevorderde bedrag van ƒ 10.917,30. Het hof acht hierbij van belang, dat partijen tot dat moment niet hadden gesproken over betaling van wettelijke rente. [werknemer], die aanvankelijk veel te hoog had ingezet en bepaald niet voortvarend is omgegaan met zijn vordering jegens Niba met als gevolg een nodeloos oplopen van de gevorderde rente, werd door Niba tegemoet gekomen. Niba heeft zich bereid getoond te betalen, heeft haar aanbod in stappen verhoogd tot nagenoeg het gevorderde bedrag en wordt dan geconfronteerd met een substantiële verhoging van het gevorderde bedrag.
4.6. Vervolgens betaalt Niba het gevorderde bedrag verhoogd met een bedrag aan rente vanaf de datum van de brief, waarin [werknemer] aanspraak blijft maken op het bedrag van ƒ 10.917,30. Desondanks start [werknemer] een procedure, echter pas in december 2002, en vordert bedragen aan wettelijke rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. Het hof acht onder de hiervoor geschetste omstandigheden de vordering van [werknemer] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Derhalve behoeven de grieven geen afzonderlijke bespreking meer.
5. De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van Niba.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 13 maart 2003 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, tussen partijen gewezen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Niba tot op deze uitspraak bepaald op € 241,00 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris van de procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, A.A. Schuering en C.G. Beyer-Lazonder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2005 in aanwezigheid van de griffier.