ECLI:NL:GHSGR:2005:AU1886

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/595
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.E. In ’t Velt-Meijer
  • A.A. Schuering
  • L.F.A. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid vordering tot betaling bonus na ontbinding arbeidsovereenkomst met vergoeding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een vordering tot betaling van een bonus door een werknemer, [werknemer], na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met EDS. De werknemer was van 1 mei 2001 tot 30 november 2002 in dienst bij EDS als regional sales leader. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden door de rechtbank 's-Gravenhage op 31 oktober 2002, waarbij de werknemer een vergoeding van € 63.000,= ontving. De werknemer vorderde in eerste aanleg een totaalbedrag van € 152.796,80, dat hij volgens de bonusregeling van EDS recht op had voor de periode dat hij in dienst was.

De rechtbank verklaarde de werknemer in zijn vordering niet ontvankelijk, omdat hij in de ontbindingsprocedure had gesteld dat hij geen bonus had ontvangen door het ontbreken van targets. De werknemer ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn vordering geen verband hield met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de grieven van de werknemer slagen, omdat de vordering betrekking had op een aanspraak voor de periode dat hij bij EDS in dienst was en niet op de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Het hof oordeelde dat EDS tekort was geschoten in haar verplichting om persoonlijke targets voor de werknemer vast te stellen, wat leidde tot het niet kunnen beoordelen van zijn recht op bonus. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de werknemer ontvankelijk in zijn vordering. EDS werd veroordeeld tot betaling van € 125.243,27 aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Uitspraak: 15 juli 2005
Rolnummer: 04/595
Rolnummer rechtbank: 339788/03-9046
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. L.Ph.J. baron van Utenhove,
tegen
ELECTRONIC DATA SYSTEMS (EDS) INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: EDS,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding
Bij exploot van 2 maart 2004 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 december 2003 door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven tevens akte houdende wijziging van eis heeft [werknemer] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd. Daarbij heeft [werknemer] zijn eis gewijzigd in die zin, dat hij thans vordert dat hij ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering en dat de zaak door het hof zal worden verwezen naar de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton, ter verdere afdoening. EDS heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden. Ter zitting van dit hof van 29 juni 2005 hebben partijen hun standpunten mondeling doen toelichten, [werknemer] door mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem en EDS door mr. J.F. van Vlijmen, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Tenslotte hebben partijen, EDS onder overlegging van de stukken, arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. [werknemer] is van 1 mei 2001 tot 30 november 2002 in dienst geweest bij EDS in de functie van regional sales leader.
De arbeidsovereenkomst is bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage, sector kanton van 31 oktober 2002 ontbonden. Daarbij is aan [werknemer] een vergoeding toegekend van € 63.000,= . Deze vergoeding is gebaseerd op het salaris van [werknemer] van € 9.075,60 per maand exclusief 8% vakantietoeslag en 7 % eindejaarsuitkering.
1.2. [werknemer] vorderde in eerste aanleg veroordeling van EDS tot betaling aan hem van totaal € 152.796,80 het bedrag waarop hij krachtens de bij EDS geldende bonusregeling recht zou hebben voor de periode dat hij bij EDS in dienst is geweest.
1.3. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [werknemer] in zijn vordering niet ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat gebleken is dat [werknemer] in zijn verweerschrift in de ontbindingsprocedure de stelling, dat hij geen bonus heeft ontvangen mede als gevolg van het feit dat de werkgever hem geen targets heeft gegeven, in volle omvang aan de behandelend kantonrechter heeft voorgelegd en dat de kantonrechter blijkens zijn ontbindingsbeschikking deze omstandigheid bij zijn oordeel heeft betrokken en mede daardoor heeft overwogen dat een ontbindingsvergoeding op basis van C=2 (kantonrechtersformule) geïndiceerd was.
2.1. De grieven zijn alle gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank.
In de toelichting voert [werknemer] aan dat zijn vordering in deze procedure achterstallig loon betreft en geen verband houdt met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan. Het niet vaststellen door EDS van targets heeft hij in de ontbindingsprocedure slechts aangevoerd als onderdeel van zijn onderbouwing dat het ontstaan van de verstoring van de arbeidsrelatie aan EDS te verwijten was en dat EDS zich jegens [werknemer] niet als een goed werkgever heeft gedragen.
2.2. De grieven slagen. De vordering heeft betrekking op een aanspraak van [werknemer] voor de periode dat hij bij EDS in dienst was en houdt dus in beginsel geen verband met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat [werknemer] in het verweerschrift in de ontbindingsprocedure het missen van een bonusuitkering in volle omvang aan de orde heeft willen stellen, kan niet uit dat verweerschrift worden afgeleid. [werknemer] voert daarin slechts aan dat, doordat hij geen targetletter had, het dus niet zo was, dat hij niet kon voldoen en dat dat, gezien de salarisafspraken, betekende dat hij elk jaar telkenmale in aanmerking kwam voor een volledige bonus. Over het missen van een bonus en de hoogte daarvan is in die procedure verder in het geheel niet gesproken. Evenmin kan uit de ontbindingsbeschikking worden afgeleid dat de rechtbank het missen van een bonusuitkering door [werknemer] heeft mee laten wegen bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding voor [werknemer]. De rechtbank heeft slechts overwogen dat uit niets is gebleken dat bij de aanvang van zijn werkzaamheden voor EDS met [werknemer] specifieke omzetdoelen overeengekomen zijn en dan in relatie met het feit, dat tot het aantreden van Stoffer, binnen de organisatie van EDS blijkbaar geen reden voor kritiek op [werknemer] bestond. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op het feit dat de wijziging van omstandigheden in overwegende mate aan EDS te verwijten was. De vraag of [werknemer] al dan niet in aanmerking komt voor een bonus wordt in de beschikking nergens genoemd. [werknemer] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
3. Bij gelegenheid van het pleidooi is door het hof meegedeeld dat bij ontvankelijk-verklaring van [werknemer] in zijn vordering, de wijziging van eis ambtshalve zal worden afgewezen, aangezien deze in strijd is met de goede procesorde. Immers, het is vaste rechtspraak dat het hof, na een niet-ontvankelijkverklaring in de eerste aanleg de zaak niet mag terugwijzen, maar aan zich dient te houden.
Het hof wijst de wijziging van eis af en zal recht doen op de eis zoals deze in de dagvaarding in eerste aanleg is geformuleerd.
4.1. Partijen zijn het er over eens dat voor [werknemer] in 2001 de mogelijkheid bestond een bonus te verdienen groot 80% van zijn salaris conform het “2001 Sales and Business Development Management Incentive Plan” en in 2002 conform het voor dat jaar vastgestelde Sales and Business Development Management Incentive Plan (hierna: SBDMIP).
4.2. Ingevolge dit plan is de jaarlijkse bonus verdeeld in 70% “Kwartaalbonus” op basis van de financiële resultaten van de regio en 30% “Individuele bonus”, jaarlijks uit te keren op basis van “ Individual Performance”.
Voor beide soorten bonus geldt, dat de hoogte van wat een werknemer aan bonus ontvangt afhankelijk is van de mate waarin hij de hem persoonlijk gestelde targets heeft gehaald. Het is dan ook naar het oordeel van het hof een plicht voor EDS om aan [werknemer] persoonlijke targets te stellen.
4.3. Vaststaat, dat EDS voor 2001 aan [werknemer], hoewel hij daarom heeft gevraagd, geen persoonlijke targets heeft verstrekt. Een (goede) reden waarom dat niet is gebeurd is gesteld noch gebleken. EDS heeft aldus gehandeld in strijd met haar verplichting als werkgever om aan [werknemer] individuele targets te verstrekken.
4.4. EDS heeft voorts gesteld, dat voor 2002 voor [werknemer] geen individuele targets zijn gesteld omdat hij toen niet meer goed zou functioneren.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. In de ontbindingsbeschikking is overwogen dat het er veel van weg heeft dat [werknemer] er min of meer bewust door EDS is uitgewerkt en dat het werken hem onmogelijk is gemaakt, mede door de onterechte non-actiefstelling. In deze procedure is door EDS niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat dit oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. De reden voor het niet vaststellen van persoonlijke targets voor [werknemer] in 2002 gaat dan ook niet op. Dat betekent dat EDS ook voor 2002 is tekortgeschoten in haar plicht om voor [werknemer] persoonlijke targets vast te stellen.
Het verweer van EDS dat [werknemer] niet is opgekomen tegen zijn op non-actiefstelling gaat niet op. De gevolgen van het ten onrechte op non-actiefstellen van [werknemer] komen voor rekening van EDS.
4.5. Bij gelegenheid van het pleidooi is door EDS onweersproken gesteld dat bij de afdeling sales, waartoe [werknemer] behoorde, de persoonlijke targets altijd uit te behalen omzetten bestaan, dat volgens het SBDMIP exact te bepalen valt op hoeveel bonus een werknemer recht heeft en dat EDS hetgeen zij toezegt terzake van bonussen ook altijd nakomt. Op grond hiervan en op grond van het feit dat EDS nalatig is geweest door geen targets vast te stellen, kan EDS thans geen beroep doen op de bepaling in het SBDMIP dat EDS een discretionaire bevoegdheid om een bonus al dan niet toe te kennen en dat zij bij [werknemer] van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.6. Nu door het niet vaststellen van persoonlijke targets voor [werknemer] niet volgens het SBDMIP kan worden beoordeeld of en in hoeverre [werknemer] in 2001 en 2002 in aanmerking zou zijn gekomen voor een bonus, acht het hof de stelling van [werknemer] dat hij die voor 100% (niet minder maar ook niet meer hetgeen ook mogelijk zou zijn geweest) een redelijk uitgangspunt ter vaststelling van zijn bonusaanspraak.
4.7. [werknemer] heeft in de dagvaarding in eerste aanleg een berekening gemaakt van hetgeen hij pro rata voor 2001 en 2002 aan kwartaalbonussen en aan individuele bonussen zou hebben ontvangen. EDS heeft de juistheid daarvan weliswaar weersproken, doch hetgeen zij daartegen aanvoert is voor het hof onbegrijpelijk. Nu bij gelegenheid van het pleidooi een nadere uitleg door EDS niet gegeven kon worden, zal het hof daaraan voorbijgaan en - als onvoldoende gemotiveerd weersproken - uitgaan van de juistheid van berekening van [werknemer].
4.8. De door [werknemer] gevorderde kwartaalbonus van € 105.204,35 zal dan ook worden toegewezen. Het beroep van EDS op de bepaling, dat [werknemer] aan het eind van het kwartaal een actieve werknemer moet zijn om voor de kwartaalbonus in aanmerking te komen, gaat niet op, omdat voor de non-actiefstelling elke redelijke grond ontbreekt.
4.9. Door [werknemer] is niet weersproken dat in 2002 in verband met de slechte bedrijfsresultaten aan geen enkele werknemer een individuele bonus is uitgekeerd. Het hof is van oordeel, dat [werknemer] voor dat jaar evenmin aanspraak kan maken op een individuele bonus. De individuele bonus zal derhalve slechts voor 2001 worden toegewezen hetgeen neerkomt op een bedrag van : € 20.038,92 (8/12 x 30% x 80% x € 125.243,28).
5. De wettelijke rente over vorengenoemde bedragen (tesamen € 125.243,27) zal worden toegewezen vanaf 7 januari 2003 de datum waarop [werknemer] een betalingsverzoek aan EDS heeft gericht. Nu niet is gesteld of gebleken dat [werknemer] eerder om betaling van bonussen heeft verzocht en door [werknemer] niet is weersproken dat de bonussen eerst na afloop van een jaar werden bepaald en uitgekeerd, is er geen reden om aan te nemen dat EDS eerder dan op 7 januari 2003 in verzuim is geweest met de betaling van de bonussen.
6. Het door EDS gedane bewijsaanbod zal als te algemeen en niet relevant worden gepasseerd.
7. EDS zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage van 4 december 2003, gewezen tussen partijen
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt EDS om aan [werknemer] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van € 125.243,27 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt EDS in de proceskosten aan de zijde van [werknemer] voor de eerste aanleg vanaf 4 december 2003 bepaald op € 243,16,= aan verschotten en op €1.452,= aan salaris gemachtigde en in hoger beroep vanaf de datum van dit arrest op € 324,78 aan verschotten en € 7.896,= aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In ’t Velt-Meijer, A.A. Schuering en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2005 in aanwezigheid van de griffier.