ECLI:NL:GHSGR:2005:AU2648

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
506-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Leuven
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een zwakbegaafd kind en de opvoedingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een achtjarig zwakbegaafd kind, hierna te noemen [kind]. De moeder van [kind] heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 8 februari 2005 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [kind] werd verlengd. De moeder, die vijf zwakbegaafde kinderen heeft uit drie verschillende relaties, heeft aangegeven dat zij voldoende ondersteuning ontvangt vanuit de school van [kind] en dat er geen problemen zijn in hun relatie. De stichting, die de ondertoezichtstelling heeft aangevraagd, heeft echter aangegeven dat de moeder niet in staat is gebleken om te profiteren van de geboden hulp en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [kind].

De stichting heeft gerapporteerd dat de moeder geen inzicht heeft in haar pedagogische onmacht en dat er signalen zijn van gedragsproblemen bij [kind]. De moeder heeft weliswaar enige medewerking verleend aan de Intensieve Gezinsbegeleiding, maar dit was onvoldoende om de zorgen weg te nemen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [kind] een positieve ontwikkeling doormaakt en dat de zorgen over zijn welzijn blijven bestaan.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling zijn vervuld. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiel opvoedingsklimaat voor [kind] en de noodzaak van adequate begeleiding.

Uitspraak

Uitspraak : 14 september 2005
Rekestnummer : 506-H-05
Rekestnr. rechtbank : 231738/JE RK 04-1978
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.A.M. Koorn-Harkema,
tegen
de William Schrikker Stichting,
kantoor houdende te Diemen,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
2. de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 29 april 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 februari 2005 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
De stichting heeft op 28 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 26 mei 2005 en 3 juni 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 14 juni 2005 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief is het raadsrapport van 21 oktober 2003 gevoegd betreffende de opvoedingssituatie van twee oudere broers van de na te melden minderjarige.
Op 24 augustus 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en namens de stichting: mevrouw E.W.M. van der Burg, inhoudelijk manager, en mevrouw G. van Vliet, gezinsvoogdes. De vader is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. De moeder, haar procureur, en de gezinsvoogdes hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De moeder heeft vijf zwakbegaafde kinderen uit drie verschillende relaties. Alle kinderen zijn onder toezicht gesteld (geweest).
Het in deze procedure bedoelde kind is de jon[kind] [kind], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum]. [kind] woont bij de moeder, die het ouderlijk gezag heeft.
Op 29 november 2002 heeft de raad een rapport uitgebracht over de opvoedingssituatie van [kind].
Bij beschikking van 7 januari 2003 heeft de kinderrechter in de recht-bank te ‘s-Gravenhage [kind] onder toe-zicht gesteld van de stichting voor de periode van 7 januari 2003 tot 7 januari 2004. Deze ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 23 december 2003, althans van 3 februari 2004 door de kinderrechter in de recht-bank te ‘s-Gravenhage voor de periode van 4 februari 2004 tot 7 januari 2005.
Op 11 november 2004 heeft de stichting de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage ver-zocht de ondertoezichtstelling van [kind] te verlengen voor de periode van een jaar. De moeder heeft ter zitting, buiten aanwezigheid van de stichting, verweer gevoerd.
Bij beschikking van 4 januari 2005 is de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 9 februari 2005.
Op 8 februari 2005 is het verzoekschrift van 11 november 2004 opnieuw behandeld in aanwezigheid van de stichting, de moeder en haar procureur.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het inleidende verzoek van de stichting toegewezen en de duur van de onder-toezichtstelling van [kind] ver-lengd tot 25 november 2005.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van [kind] voor de periode van 9 februari 2005 tot 25 november 2005.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de stichting alsnog af te wijzen. De stichting bestrijdt haar beroep.
3. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken als volgt.
[kind] is de jongste van vijf kinderen van drie verschillende vaders. De oudste en de middelste zoon wonen in een zorginstelling. De jongste twee zonen wonen thuis bij de moeder. Zij hebben geen contact met hun vader. De uitwonende zonen komen frequent op weekendbezoek bij de moeder.
[kind] is een achtjarig zwakbegaafd kind dat speciaal onderwijs op een school voor zeer moeilijk lerenden volgt. Het vervoer van en naar school geschiedt per taxi. [kind] is buiten schooltijd lid van een voetbalvereniging. Eens per week gaat hij met zijn moeder zwemmen in het Oranjehotel.
4. De moeder stelt dat [kind] binnen het speciaal onderwijs naar behoren presteert en dat zij vanuit de school van [kind] voldoende feedback ontvangt voor de begeleiding van [kind]. Volgens haar heeft de schoolleiding geen opmerkingen met betrekking tot de vorderingen van [kind]. Moeder en kind zijn zeer aan elkaar gehecht en er zijn geen problemen in hun relatie. Volgens de moeder scheppen de aanwijzingen van de gezinsvoogdes, die een andere wijze van opvoeden voorstaat, dan de moeder, alleen maar verwarring. Zij wenst daarom de beëindiging van de ondertoezichtstelling.
5. De stichting heeft aangevoerd, dat [kind] destijds onder toezicht is gesteld omdat hij bedreigd werd in zijn ontwikkeling. Daarbij verwijst de stichting naar het rapport van de raad van 29 november 2002. Daarin staat dat de moeder verstandelijk beperkt is en geen inzicht heeft in haar eigen pedagogische onmacht. Zij biedt haar kinderen te weinig regels, structuur en leiding en zij ontkent de problemen.
De stichting heeft echter sinds de ondertoezichtstelling per 11 januari 2003 nauwelijks of geen inhoud daaraan kunnen geven. Volgens de stichting is de moeder zeer moeilijk begeleidbaar gebleken. Zij stopt haar medewerking zodra iets haar niet zint. Wisseling van gezinsvoogd(es) mocht niet baten. Zij heeft sinds oktober 2004 weliswaar medewerking verleend aan de Intensieve Gezinsbegeleiding (IGB) gedurende één dagdeel per week, hoewel die voor drie dagdelen per week was geïndiceerd, maar dat deed zij alleen om de uithuisplaatsing van [kind] te voorkomen.
Sinds februari 2005 is de begeleiding gestaakt. Hierdoor heeft de stichting geen zicht kunnen krijgen op de huidige opvoedingssituatie van [kind], zijn gedragsproblemen en zijn verstoorde ontwikkeling. Volgens de stichting zijn er wel signalen uit de omgeving, dat het niet goed gaat met [kind]:
- gedragsproblemen van [kind] op school;
- het niet-reageren van de moeder op uitnodigingen en verzoeken om contact met de school;
- de toenemende klachten bij de politie over overlast in de buurt door [kind] en zijn oudere broers [x en y];
- onveiligheid in de thuissituatie, gezien de aangifte d.d. 14 december 2004 wegens seksueel misbruik door Michael, de oudste broer van [kind].
De stichting wenst bekrachtiging van de ondertoezichtstelling, die het mogelijk maakt om zo nodig een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verzoeken.
6. Het hof overweegt dat uit de uitgebreide rapportage van de raad en de stichting blijkt van een zorgelijke ontwikkeling in het gezin van de moeder en van een langdurige hulpverleningsgeschiedenis, waarbij de moeder ondanks haar betrokkenheid op de kinderen niet in staat is gebleken te profiteren van de geboden hulp bij het scheppen van een stabiel opvoedingsklimaat, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind] gewaarborgd is. De moeder heeft niet aannemelijk gemaakt, dat [kind] ondanks zijn geestelijke handicap thans een positieve ontwikkeling doormaakt, waarbij sprake zou zijn van een goede samenwerking tussen de school en de moeder, nu zij haar standpunt niet met schriftelijke bewijsstukken, bijvoorbeeld een verklaring van de school van [kind], heeft onderbouwd. Daaruit volgt dat voorshands moet worden aangenomen dat [kind] nog steeds zoda-nig op-groeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belan-gen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en dat andere midde-len ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking dient daarom te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Van Leuven en Van der Burght, bijge-staan door mr. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 14 september 2005.