ECLI:NL:GHSGR:2005:AU3030

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
057-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Leuven
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 september 2005, gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een minderjarig kind, hierna aangeduid als [kind]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in januari 2005 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2004, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de moeder zou zijn. De ouders zijn in 2002 gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over [kind], die sindsdien bij de moeder verblijft. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van [kind] bij hem te bepalen, alsook een omgangsregeling vast te stellen.

De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en wenst de bestreden beschikking te laten bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming, als belanghebbende, heeft geadviseerd om de huidige verblijfplaats van [kind] bij de moeder te handhaven, gezien het belang van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2005 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en heeft de Raad zijn standpunt toegelicht.

Het hof overweegt dat de Raad niet alleen het belang van het kind, maar ook dat van de ouders moet afwegen bij geschillen over zaken binnen het gezamenlijke gezag. De vader stelt dat de Raad niet aan de opdracht van de rechtbank heeft voldaan door niet te onderzoeken wie van de ouders het meest geschikt is voor de dagelijkse zorg van [kind]. Het hof concludeert echter dat de Raad de situatie vanuit het belang van het kind heeft beoordeeld en geen redenen heeft gevonden om de verblijfplaats te wijzigen. De vader's verzoek om een hernieuwd onderzoek wordt afgewezen, en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De omgangsregeling blijft ongewijzigd, gezien de slechte communicatie tussen de ouders en de mogelijke negatieve gevolgen voor [kind]. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak : 21 september 2005
Rekestnummer : 057-R-05
Rekestnr. rechtbank : 186316/F1 RK 02-3750
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.M. Wigman,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 14 januari 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2004.
De moeder heeft op 16 juni 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 januari 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 augustus 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.W. Verberkmoes, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P. Vermeulen. De raad werd vertegenwoordigd door W.A.J. Reigersberg. Partijen, hun raadslieden en de raad hebben het woord gevoerd, mr. Verberkmoes onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is het volgende nog minderjarige kind geboren:
[kind], geboren op [geboortedatum], roepnaam: [kind].
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind], die sinds het uiteengaan van de ouders in 2002 bij de moeder verblijft.
Bij verzoekschrift van november 2002 heeft de moeder bij de rechtbank te Rotterdam een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. De vader heeft verweer gevoerd tegen de nevenverzoeken en daarbij zelfstandig verzocht de dagelijkse verzorging van [kind] aan de vader toe te wijzen en ingeval [kind] aan de moeder wordt toevertrouwd een omgangsregeling te bepalen van drie weekenden per vier weken, beginnend op vrijdag 13.00 uur en eindigend op zondag om 17.00 uur, en voorts de helft van de algemene feestdagen, de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en de bijzondere gelegenheden zoals verjaardagen van [kind], de vader en de grootouders.
De raad heeft op 5 november 2002 een rapport uitgebracht, waarbij de rechtbank is geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen waarbij [kind] eenmaal per veertien dagen een weekeinde bij de vader verblijft van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, en de vakanties volgens afspraak.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 7 februari 2003 van de rechtbank te Rotterdam is onder meer [kind] aan de moeder toevertrouwd en is in overleg met partijen een omgangsregeling voor de duur van het geding vastgesteld, waarbij de vader [kind] drie weekeinden per vier weken bij zich mocht hebben van vrijdag 13.00 uur tot zondag 17.00 uur, waaronder het weekeinde na haar verjaardag en na de verjaardagen van de vader en zijn ouders, en de helft van de vakanties.
Bij verzoekschrift d.d. 9 mei 2003 heeft de moeder onder meer verzocht de frequentie van de bezoekweekeinden van [kind] terug te brengen tot eenmaal per veertien dagen.
Bij beschikking van 2 juli 2003 is de omgangsregeling voorlopig vastgesteld op een weekeinde per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
Bij beschikking van 6 november 2003 heeft de rechtbank tussen de ouders onder meer de echtscheiding uitgesproken. Voorts is de behandeling onder meer ten aanzien van de verblijfplaats van [kind] aangehouden; daarbij is de raad verzocht een nader onderzoek in te stellen.
De raad heeft op 25 juni 2004 een rapport uitgebracht, waarbij is geadviseerd de verblijfplaats van [kind] bij de moeder te handhaven en een omgangsregeling vast te stellen van eenmaal per veertien dagen een weekeinde, alsmede volgens afspraak gedurende de vakanties.
Bij de opvolgende, bestreden, beschikking heeft de rechtbank verder onder meer - uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de gewone verblijfplaats van [kind] bij de moeder zal zijn en is een omgangsre-ge-ling bepaald, inhoudende dat de vader [kind] bij zich mag hebben als volgt:
- een weekend per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de raad te gelasten een aanvullend onderzoek te verrichten, en voorts te bepalen dat het hoofdverblijf van [kind] bij hem zal zijn, en ingeval het voorafgaande wordt afgewezen een omgangsregeling vast te leggen zoals in eerste aanleg door de vader is verzocht. De moeder bestrijdt zijn beroep en wenst bekrachtiging van de bestreden beschikking. De raad vindt dat de bij de bestreden beschikking genomen beslissingen het meest in het belang van [kind] zijn.
2. De vader stelt met zijn eerste grief aan de orde, dat de raad niet aan de opdracht van de rechtbank heeft voldaan, te weten, een onderzoek instellen naar de vraag wie van beide ouders het meest geschikt kan worden geacht om te worden belast met de dagelijkse zorg van de minderjarige. De vader stelt dat de rechtbank het onderzoek ten onrechte heeft beperkt tot de vraag, wat de beste verblijfplaats voor [kind] is, respectievelijk of er aanleiding bestond de verblijfplaats van [kind], die sinds 2002 bij de moeder verblijft, te wijzigen. Volgens de vader is het rapport van de raad derhalve ondeugdelijk, en dient er opnieuw onderzoek te worden gedaan.
3. Het hof overweegt als volgt. Vanuit het kind gezien zouden de ouders, die op zich ieder in staat zijn de dagelijkse verzorging van [kind] op zich te nemen, geen strijd moeten voeren over de vraag wie de “beste” ouder is. Gezamenlijk gezag impliceert in beginsel ook gelijkwaardigheid. Praktische zaken en omstandigheden zullen vervolgens in belangrijke mate gaan bepalen wie van de ouders welke verzorgingstaken op zich zal nemen. De raad heeft de situatie uitsluitend vanuit het belang van het kind beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat in het onderzoek geen factoren naar voren zijn gekomen, die een indicatie vormen voor de noodzaak tot wijziging van de huidige verblijfplaats. De raad heeft daarbij niet het belang van de ouders betrokken en afgewogen. Anders dan in zaken waarbij het gaat om de beoordeling van de vraag wie van de ouders met het gezag alleen dient te worden belast - dan speelt uitsluitend het belang van de minderjarige - dient bij geschillen omtrent zaken die binnen het gezamenlijke gezag aan de orde zijn niet alleen het belang van het kind, maar ook dat van de ouders te worden gewogen. Het belang van het kind staat daarbij in beginsel wel voorop. Het hof heeft er begrip voor dat het vanuit het belang van de ouder, in dit geval de vader, gezien niet als rechtvaardig wordt ervaren, dat een niet met diens instemming gecreëerde en inmiddels bestendige situatie nu als het meest in het belang van de minderjarige wordt bekrachtigd. De raad heeft duidelijk gemaakt dat een voortgaande strijd tussen de ouders op termijn een bedreiging gaat vormen voor het welzijn van de minderjarige. Nu de vader in zijn grief op het punt van de van de verblijfplaats slechts stelt dat het onderzoek niet goed is uitgevoerd en overigens niet concreet aangeeft waarin zijn belang is gelegen dat [kind] bij hem haar verblijfplaats zou moeten hebben, is het belang van [kind], zoals door de raad aangegeven, doorslaggevend. De stelling van de vader dat de huidige verblijfplaats geen erkenning vormt van zijn ouderschap is te vaag en zou bovendien bij de omkering van de situatie slechts een spiegelbeeld van de huidige creëren. De grief faalt. De bestreden beschikking dient daarom in zoverre te worden bekrachtigd.
4. De vader wenst subsidiair een omgangsregeling waarbij [kind] drie weekeinden per vier weken bij de vader is, hetgeen hij het meest in het belang van [kind] acht. De raad heeft volgens de vader klakkeloos overgenomen, wat de moeder vindt. 0ok op dit punt zou volgens de vader nader onderzoek door de raad moeten plaatsvinden.
5. De moeder acht een omgangsregeling gedurende twee weekeinden per week het maximaal haalbare, omdat de vader [kind] betrekt in zijn strijd met de moeder, waardoor zij na een bezoek aan haar vader gedragsproblemen heeft. De raad heeft geadviseerd de omgangsregeling niet uit te breiden, gezien de slechte communicatie tussen partijen en de mogelijk voor [kind] nadelige gevolgen daarvan.
6. Het hof overweegt dat de raad reeds bij rapport van 5 november 2002 heeft gerapporteerd omtrent de meest wenselijke omgangsregeling en dat de raad ook toen reeds heeft geadviseerd tot een omgangsregeling van een weekeinde per twee weken. De bevindingen uit dat rapport sluiten aan bij de bevindingen van het door de vader aangevallen rapport van de raad van 25 juni 2004. Het hof ziet dan ook geen aanleiding tot een hernieuwd onderzoek naar de meest wenselijke omgangsregeling. Nu uit de rapportage naar voren komt dat de ouders een heftige strijd voeren, onder meer over de uitvoering van de omgangsregeling ten aanzien van de vakantie en de feestdagen, en dat de communicatie tussen beiden slecht verloopt, met mogelijk schadelijke gevolgen voor de emotionele ontwikkeling van [kind], ziet het hof zeker geen aanleiding tot uitbreiding van de bestaande omgangsregeling en zal de bestreden beschikking ook op dit punt worden bekrachtigd.
7. Aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn, zal het hof de kosten van dit hoge beroep compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Van Leuven en Van der Burght, bijge-staan door mr. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 21 september 2005.