ECLI:NL:GHSGR:2005:AU4187

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
315-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Nievelt
  • C. Gerretsen-Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in alimentatiezaak met meerderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatieplicht van een man ten opzichte van zijn jong-meerderjarige dochter. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 december 2004, waarin onder andere was bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn dochter moest betalen. De vrouw, de ex-echtgenote van de man, had een verzoek tot echtscheiding ingediend en daarbij ook om kinderalimentatie gevraagd. De rechtbank had de man veroordeeld tot betaling van € 250,- per maand aan kinderalimentatie, met ingang van 1 juni 2005.

Het hof heeft allereerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man beoordeeld. Aangezien de dochter op 20 juni 2004 meerderjarig was geworden, was zij in procesueel opzicht een zelfstandige partij. De man had zijn hoger beroep echter alleen gericht tegen de vrouw en niet tegen de dochter, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. Vervolgens heeft het hof ook de ontvankelijkheid van het incidentele hoger beroep van de vrouw en de dochter beoordeeld. Dit incidentele appel was ingesteld na afloop van de appeltermijn. Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van de man in zijn principale hoger beroep een evidente grond was, waardoor ook de vrouw en de dochter niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun incidentele hoger beroep.

De uitspraak van het hof resulteerde in de niet-ontvankelijkheid van zowel de man in zijn hoger beroep als de vrouw en de dochter in hun incidentele hoger beroep. Deze beslissing werd genomen door de rechters M. Labohm, A. van Nievelt en C. Gerretsen-Visser, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Uitspraak : 12 oktober 2005
Rekestnummer : 315-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-2956
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.A. Vermeij,
tegen
[geïntimeerde],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
procureur mr. T. van den Bout.
Als belanghebbende [kind]geroepen:
[kind], de jong-meerderjarige dochter,
hierna te noemen: de dochter,
wonende te [woonplaats],
incidenteel verzoekster in hoger beroep,
procureur mr. T. van den Bout.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 maart 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 17 december 2004.
De vrouw en de dochter hebben op 26 mei 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 18 juli 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 4 augustus 2005 en 12 augustus 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw en de dochter zijn bij het hof op 30 mei 2005 en 13 september 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 september 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.H. Wormhoudt en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Voorts is verschenen de jong-meerderjarige dochter, vergezeld van haar procureur.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op [datum], op huwelijkse voorwaarden, met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is op [geboortedatum] geboren de thans [jong-meerderjarige ( kind)]
Op 28 mei 2004 heeft de vrouw bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft onder meer verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie voor de destijds nog minderjarige [kind] zal voldoen van € 250,- per maand. Voorts heeft de vrouw verzocht de verdeling te gelasten ten overstaan van een notaris van de aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende zaken en schulden, met benoeming van een notaris en onzijdige personen. De man heeft verweer gevoerd - onder referte voor het overige - tegen de kinderalimentatie.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking heeft de rechtbank verder onder meer - uitvoerbaar bij voorraad - ten laste van de man de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de dochter met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 152,- per maand en met ingang van 1 juni 2005 op € 250,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts heeft de rechtbank de verdeling bevolen ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap welke door de scheiding wordt ontbonden en daarbij een notaris en onzijdige personen benoemd. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen over te kunnen gaan, dient het hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen dat de man heeft ingesteld. De dochter is op 20 juni 2004 meerderjarig geworden en is daarmee in processueel opzicht een zelfstandige procespartij. Nu de man zijn appèl alleen heeft gericht tegen de vrouw (en niet tegen de dochter) is de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, dat zich richt tegen de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige dochter.
2. Aangezien de man niet-ontvankelijk is in het principaal hoger beroep, dient het hof ambtshalve te bezien of de vrouw en de dochter in hun incidentele hoger beroep ontvankelijk zijn, nu dit laatstgenoemde appèl is ingesteld na afloop van de appèltermijn. Naar ’s hofs oordeel is de niet-ontvankelijkheid van de man in zijn principale hoger beroep wegens het zich niet richten tot de juiste procespartij een zodanig evidente grond - welke grond de vrouw en de dochter bekend had kunnen zijn - dat de vrouw en de dochter, gelet op de niet-ontvankelijkheid in het principaal appèl, eveneens niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun incidenteel appèl.
3. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
verklaart de vrouw en de dochter niet-ontvankelijk in hun incidentele hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Nievelt en Gerretsen-Visser, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 12 oktober 2005.