Uitspraak : 28 september 2005
Rekestnummer : 785-M-04
Rekestnr. rechtbank : 1008/03
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens inciden-teel verweer-ster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. W. Taekema,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens inciden-teel verzoe-ker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 2 maart 2005, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld haar jaaropgaaf 2004 over te leggen. De man is in de gelegenheid gesteld zijn jaaropgaaf van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2003 van [bedrijf], alsmede zijn jaaropgaaf 2004 over te leggen.
Bij brief, bij het hof ingekomen op 15 maart 2005, heeft de vrouw haar jaaropgaaf 2004 overgelegd.
Bij brief, bij het hof ingekomen op 18 maart 2005, heeft de man de jaaropgaaf 2003 van [bedrijf], de opgave van uitdiensttreding per april 2003 van [bedrijf], alsmede zijn jaaropgaaf 2004 overgelegd.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum] en is alleenstaand. Hij neemt deel aan een spaarloonregeling en het maximale spaarloon wordt op zijn loon ingehouden. Voor de twee minderjarige kinderen van partijen betaalt de man met ingang van 1 januari 2005 in totaal een bijdrage van € 489,- per maand.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 493,- huur en enige servicekosten;
- € 11,- premie aanvullende ziek-te-kosten-ver-zekering;
De vrouw is geboren op [geboortedatum] en vormt samen met de kinderen van partijen een
eenoudergezin. Zij is parttime werkzaam in de zorg. Zij is ziekenfondsverzekerde.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaaf 2004 blijkt dat haar inkomen in 2004
€ 10.731,- bruto bedroeg. In 2003 bedroeg haar inkomen blijkens de jaaropgaaf 2003
€ 10.273,- bruto, zodat niet gesproken kan worden van een aanzienlijke inkomensstijging.
2. Ten aanzien van de stelling van de man dat de vrouw geacht kan worden haar werkzaam-
heden uit te breiden, oordeelt het hof als volgt. Gelet op de leeftijd van de kinderen en de beperkte mogelijkheden die de werkgever de vrouw heeft te bieden tot uitbreiding van haar uren, kan uitbreiding van haar werkzaamheden thans niet van de vrouw worden verlangd. Voorts is het hof van oordeel dat zelfs in het geval rekening wordt gehouden met de nachtdiensten die de vrouw draait met de daarbij behorende toeslagen, de vrouw nog immer behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Wat betreft de door de vrouw opgevoerde kosten van kinderopvang, oordeelt het hof voorts dat thans in hoger beroep niet is gebleken dat deze kosten sinds de procedure bij dit hof in 2003 zijn gewijzigd. De man heeft onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, om van het tegendeel uit te gaan. De enkele stelling van de man dat de vrouw ten tijde van de echtscheidingsprocedure feiten en omstandigheden zou hebben verzwegen en dat de rechtbank om die reden de behoefteberekening van de vrouw opnieuw had moeten beoordelen, is naar het oordeel van het hof niet voldoende om op dit punt anders te oordelen.
3. Het hof oordeelt derhalve dat de rechtbank op goede gronden de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op € 1.000,- bruto per maand. Grieven 1 en 2 in incidenteel appèl falen.
4. Uit de door de man overgelegde jaaropgaven 2003 van [bedrijf x] en [werkgever]
volgt dat zijn totale inkomen in dat jaar € 46.237,- bruto bedroeg. Het hof is van oordeel dat het bedrag van € 8.892,66 dat de man ter zake een afvloeiingsregeling van [bedrijf x] heeft ontvangen, deels als genoten inkomsten en deels als aanvulling op een lager te verdienen loon beschouwd dient te worden en acht het redelijk met dit bedrag bij de bepaling van de draagkracht rekening te houden. Hieruit volgt dat in 2003 ten opzichte van 2002 sprake is van een lichte inkomensstijging. Daarentegen heeft de man met het overleggen van zijn jaaropgaaf van 2004 aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen in dat jaar aanzienlijk is gedaald ten opzichte van zijn inkomen in 2003.
5. Grief 1 in principaal appèl slaagt voor zover het betreft het inkomen van de man over 2003. Zoals hiervoor reeds is overwegen, is ten opzichte van 2002 immers een lichte inkomensstijging zichtbaar. De grief faalt voor zover het betreft het inkomen van de man over 2004, nu vast is komen te staan dat er in dat jaar sprake is van een aanzienlijke terugval in inkomen.
6. De man heeft gesteld herinrichtingskosten te hebben gehad van € 2.540,- en dat hij daarvoor een lening van € 3.000,- heeft afgesloten, die hij in maandelijkse termijnen van € 57,- aflost.
7. De vrouw meent dat met herinrichtingskosten geen rekening moet worden gehouden, omdat de man aanspraak kan maken op de helft van de inboedel. Bovendien betwist de vrouw dat de man de lening aflost.
8. Nu enerzijds de vrouw niet heeft betwist dat de man het gestelde bedrag ten behoeve van herinrichting heeft geleend en anderzijds ter terechtzitting is gebleken dat de boedelverdeling nog steeds onduidelijk is, acht het hof het aannemelijk dat de man de lening heeft afgesloten en dat hij op die lening aflost. Het hof zal derhalve met de maandelijkse aflossing van € 57,- rekening houden.
9. Derhalve faalt grief 2 in principaal appèl.
10. De man heeft gesteld dat rekening gehouden moet worden met de advocaatkosten die hij in het kader van een strafzaak heeft moeten maken. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
11. Het hof overweegt het volgende. Blijkens de stellingen van de man is hij door de vrouw betrokken in een artikel 12 Sv procedure. In deze procedure is hij bijgestaan door mr. De Granada, advocaat te Alkmaar. Bij beschikking van 9 juli 2004 heeft het hof te ’s-Gravenhage het beklag van de vrouw afgewezen. Het hof is van oordeel dat met deze kosten, die de man heeft gemaakt in een naar achteraf blijkt kansloze artikel 12 Sv procedure, rekening gehouden moet worden. Het hof zal met deze lasten rekening houden tot het door de man opgevoerde bedrag en rekening houdend met een maandelijkse aflossing door de man van € 45,30 vanaf 9 juli 2004.
12. De man heeft onweersproken gesteld dat de huur met ingang van 1 juli 2003 € 479,- per maand bedraagt en met ingang van 1 juli 2004 € 493,09 per maand en heeft verzocht met deze kosten rekening te houden. Het hof zal met deze kosten rekening houden.
13. De man heeft gesteld dat de alimentatie dient te worden gewijzigd met ingang van 14 juli 2003, de dag waarop zijn woonlasten zijn gestegen.
14. De vrouw meent primair dat vanwege het consumptieve karakter van de alimentatie de ingangsdatum niet kan zijn gelegen vóór de uitspraakdatum van de beschikking en subsidiair is zij van mening dat de rechtbank terecht is uitgegaan van 1 september 2003 als ingangsdatum, omdat het inleidend verzoekschrift eind augustus 2003 door de man is ingediend.
15. Het hof overweegt het volgende. De stelling van de vrouw, die erop neerkomt dat zij niet in staat is de teveel door de man betaalde alimentatie terug te betalen, is door de man niet bestreden. Nu de man zich verder niet over terugbetaling heeft uitgelaten en voorts ter zitting is komen vast te staan dat de man bij is met de alimentatiebetalingen en niet gesteld of gebleken is dat hij daardoor in de problemen is geraakt, bepaalt het hof de ingangsdatum op 14 juli 2003 en bepaalt daarbij dat de vrouw het tot op heden door de man teveel betaalde – gelet op het consumptieve karakter van alimentatie – niet behoeft terug te betalen.
16. Uit het vorenoverwogene volgt dat grief 3 in incidenteel appèl slaagt.
17. Gelet op het voorgaande en voorts rekening houdend met de overige financiële gegevens die hiervoor onder de vaststaande feiten zijn vermeld, alsmede rekening houdend met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en met het door de man te genereren belastingvoordeel, is het hof van oordeel dat de man over de periode 14 juli 2003 tot 1 januari 2004 in staat moet worden geacht een alimentatie aan de vrouw te betalen van € 685,- bruto per maand. Met ingang van 1 januari 2004 tot 9 juli 2004 moet de man in staat worden geacht een alimentatie aan de vrouw te betalen € 325,- bruto per maand en met ingang van 9 juli 2004 een bedrag van € 280,- bruto per maand.
18. Uit dit alles volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik-king van 14 mei 2003 van het hof te ‘s-Gravenhage - de ali-mentatie voor de vrouw ten laste van de man:
- met ingang van 14 juli 2003 tot 1 januari 2004 op € 685,- bruto per maand;
- met ingang van 1 januari 2004 tot 9 juli 2004 op € 325,- bruto per maand;
- met ingang van 9 juli 2004 op € 280,- bruto per maand;
wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;
bepaalt dat de vrouw de door de man teveel aan haar betaalde alimentatie niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Gerretsen-Visser, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 28 september 2005.