ECLI:NL:GHSGR:2005:AU7279

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Bk-04/03298
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Postema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van rente en kosten van geldleningen voor de eigen woning in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 september 2005 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Belanghebbende, gehuwd en vader van twee kinderen, heeft in 2002 twee woningen in eigendom. Hij woont in de woning aan de a-straat 1 te Z, terwijl hij de woning aan de c-straat 1 te S heeft aangekocht met de intentie deze als eigen woning te gebruiken. De Inspecteur heeft echter de rente en kosten van de geldleningen voor deze woning niet in aftrek aanvaard, wat leidde tot een geschil over de status van de woning c-straat 1 als eigen woning volgens artikel 3.111 van de Wet IB 2001.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woning aan de c-straat 1 in 2002 bestemd was als eigen woning. De Inspecteur had de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.825, maar het Hof heeft dit verlaagd naar € 24.128, waarbij het de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 650. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde enkelvoudige belastingkamer
7 september 2005
nummer BK-04/03298
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 augustus 2005, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ? 24.128,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 650, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. Belanghebbende is gehuwd. Sinds 1 december 1992 woont hij met zijn echtgenote op het adres a-straat 1 te Z. De woning is een houtskeletwoning en is onderhoudsgevoelig. Belanghebbende heeft twee kinderen, geboren in respectievelijk 1992 en
1996. Een van de kinderen heeft een ADHD-stoornis en is daarvoor onder behandeling bij A te S.
1.2. Op 27 december 2001 heeft belanghebbende het pand
b-straat 1 te S gekocht voor ? 208.738. Op 5 april 2002 is het pand verkocht voor ? 216.000 na bemiddeling door
B, makelaar en zwager van belanghebbende.
1.3. Op 16 oktober 2002 heeft belanghebbende het pand
c-straat 1 te S gekocht voor ? 308.570. Voor de woning is door belanghebbende een hypotheek afgesloten van ? 335.000. De WOZ-waarde van de woning bedroeg ? 185.596. Bij de aankoop heeft B bemiddeld. Op 1 maart 2004 is de woning verkocht voor ? 343.600.
1.4. B woont in S aan de d-straat 1. Hij heeft met ingang van 2003 de woning aan de c-straat 1 gehuurd van belanghebbende en gebruikt als kantoorruimte.
1.5. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 heeft belanghebbende voor de woning a-straat 1 het eigenwoningforfait aangegeven en een bedrag op zijn inkomen uit werk en woning in mindering gebracht van ? 13.367 voor betaalde rente en kosten van geldleningen die zijn gebruikt voor de eigen woning. Van dit bedrag ziet ? 7.110 op de woning c-straat 1 te S: ? 3.534 hypotheekrente, ? 830 kosten hypotheekakte en ? 2.745 afsluitprovisie. Van het bedrag van ? 7.110 is ? 1.413 betaald in het jaar 2003.
1.6. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het hiervoor vermelde bedrag van ? 7.110 niet in aftrek aanvaard en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op
? 29.825. De aanslag is bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.7. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverze-keringen voor het jaar 2003 heeft belanghebbende ter zake van de woning c-straat 1 geen hypotheekrente in mindering gebracht op zijn inkomsten uit werk en woning en de waarde van de woning in aanmerking genomen bij de inkomsten uit sparen en beleggen gerekend.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of het pand c-straat 1 te S in 2002 een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet IB 2001, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3. Ingevolge artikel 3.111, lid 3, van de Wet IB 2001 wordt een woning mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan.
4. Belanghebbende en B hebben - kort weergegeven - het volgende verklaard. Belanghebbende en zijn gezin willen in verband met de (behandeling van de) ziekte van hun zoon graag in S gaan wonen. De woning aan de b-straat 1 bleek te klein en de echtgenote van belanghebbende wilde hier uiteindelijk niet in wonen, daarom is die woning verkocht en is de woning aan de c-straat 1 aangekocht. B was met belanghebbende overeengekomen dat hij de woning van belanghebbende aan de a-straat 1 zou kopen en zo de overwaarde van zijn woning aan de d-straat 1 zou benutten voor levensonderhoud in verband met een door zijn chronische maagaandoening verminderde verdiencapaciteit. Hij heeft zijn woning aan de d-straat 1 in verkoop gegeven bij een andere makelaar maar verkreeg geen hypotheek vanwege financiële problemen met zijn bedrijf. Hij heeft zijn bedrijf in 2003 weer voortgezet en heeft de woning c-straat 1 in 2003 van belanghebbende gehuurd en gebruikt als kantoorruimte tot die woning zou zijn verkocht.
5. Het Hof hecht geloof aan de verklaringen van belanghebben-de en zijn zwager. Belanghebbende heeft met bovenstaande verklaringen voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de woning aan de c-straat 1 bij de aankoop in 2002 bestemd heeft als eigen woning. Het door de Inspecteur gestelde omtrent de familierelatie tussen beiden is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voor het overige door de Inspecteur gestelde heeft belanghebbende een afdoende verklaring gegeven.
6. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende. De Inspecteur heeft voor dat geval onweersproken gesteld dat het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met het in het jaar 2002 ter zake van de woning c-straat betaalde bedrag van ? 5.697 en moet worden vastgesteld op
? 24.128.
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
7.2. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op ? 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à ? 322 x 1 (gewicht van de zaak)) en ? 6 wegens reiskosten van belanghebbende, in totaal derhalve op ? 650.
7.3. De zwager van belanghebbende, de heer B, heeft ter zitting een toelichting gegeven over zijn betrokkenheid bij de aan- en verkoop van de woningen van belanghebbende. Hij is niet ter zitting als getuige of deskundige opgetreden. Een vergoeding als bedoeld in artikel 1, van het Besluit, onderdeel b, is daarvoor niet mogelijk.
7.4. Het Hof ziet in de door de Inspecteur in bezwaar gevolgde wijze van onderzoek geen aanleiding te dezen bijzondere omstandigheden aanwezig te achten en af te wijken van het in artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit genoemde tarief. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.5. Ten aanzien van de kosten van de bezwaarprocedure heeft belanghebbende in bezwaar geen verzoek als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb gedaan. In dat geval is in beroep geen veroordeling van de in bezwaar gemaakte kosten meer mogelijk ingevolge artikel 8:75, lid 1 en artikel 7:15, lid 3, van de Awb.
7.6. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door Belanghebbende is gehuwd en woont sinds 1 december 1992 in pand I. Op 27 december 2001 koopt belanghebbende pand II en verkoopt dit weer op 5 april 2002 na bemiddeling door B, makelaar en zwager van belanghebbende omdat dit pand te klein was. Op 16 oktober 2002 koopt belanghebbende pand III. Ook bij deze aankoop heeft B bemiddeld. Het pand is op 1 maart 2004 verkocht. B zou pand I kopen maar kreeg de financiering niet rond. Hij heeft met ingang van 2003 pand III gehuurd van belanghebbende en gebruikt als kantoorruimte. De inspecteur weigert in 2002 de rente-aftrek voor pand III omdat naar zijn mening geen sprake is van een eigen woning. Hof Den Haag is van oordeel dat pand III in 2002 aangemerkt kan worden als eigen woning en dat de betaalde rente als eigen woningrente in aftrek kan worden gebracht. Voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.111, lid 3, van de Wet IB 2001. Belanghebbende heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij pand III bij de aankoop in 2002 bestemd heeft als eigen woning. Pand III is gekocht omdat pand II te klein was. Makelaar en zwager B zou pand I kopen maar kreeg de financiering niet rond in verband met financiële problemen met zijn bedrijf. B heeft pand III in 2003 van belanghebbende gehuurd en gebruikt als kantoorruimte totdat die woning zou zijn verkocht.. De beslissing is op 7 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van griffier mr. Postema.
aangetekend aan
partijen verzonden: 20 september 2005
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-04/03298 blz. 5/5