ECLI:NL:GHSGR:2005:AU7453

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK-04/01513
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Sanders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag successierecht en vordering op nalatenschap

Op 25 februari 2005 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X tegen de Inspecteur van de Belastingdienst Y. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag in het successierecht, die was opgelegd naar aanleiding van de verkrijgingen krachtens erfrecht na het overlijden van mevrouw AX, de erflaatster. Belanghebbende, die als enig erfgenaam was benoemd in het testament van de erflaatster, had aangifte gedaan voor het recht van successie met een aangegeven saldo van € 156.817,02. Dit saldo omvatte een schuld van € 5.000 aan belanghebbende zelf, die de Inspecteur niet had geaccepteerd bij het vaststellen van de aanslag. De Inspecteur had de aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van € 161.817, waarbij hij de schuld niet in aanmerking nam.

Belanghebbende bestreed de aanslag en voerde aan dat de schuld van € 5.000 in mindering moest worden gebracht op de verkrijging, omdat deze een reële schuld was die door de kantonrechter was geaccepteerd. De schuld was ontstaan doordat belanghebbende taxikosten had voorgeschoten voor oudere, invalide familieleden van de erflaatster. De Inspecteur betwistte de vordering en stelde dat de schuld niet in rechte vorderbaar was, waardoor deze niet op de verkrijgingen in mindering kon worden gebracht.

Het Gerechtshof oordeelde dat belanghebbende inderdaad een vordering had op de erflaatster ten tijde van haar overlijden, en dat deze vordering groot € 5.000 was. Het Hof vond dat de Inspecteur onvoldoende had onderbouwd waarom deze schuld niet in rechte vorderbaar zou zijn. Daarom oordeelde het Hof dat de schuld in mindering moest komen op de verkrijging van belanghebbende. Het beroep werd gegrond verklaard, de aanslag werd vernietigd en de aanslag werd verminderd tot een verkrijging van € 156.817. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 100, en moest de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 37 vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
elfde enkelvoudige belastingkamer
25 februari 2005
nummer BK-04/01513
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Y, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in het successierecht wegens verkrijgingen krachtens erfrecht door het overlijden van mevrouw AX (hierna: erflaatster).
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 februari 2005, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde P, en namens de Inspecteur Q.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een verkrijging van ? 156.817;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 100, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van ? 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Erflaatster, zuster van belanghebbende, is overleden op [datum] 2002. Zij heeft bij testament belanghebbende benoemd tot enig erfgenaam. Belanghebbende was aangesteld als bewindvoerder over het vermogen van erflaatster.
2. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor het recht van successie naar een saldo van de nalatenschap van ? 156.817,02. Tot dit aangegeven saldo behoort een schuld aan belanghebbende zelf groot ? 5.000. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag deze schuld niet geaccepteerd en heeft de aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van ? 161.817.
3. Belanghebbende heeft de aanslag bestreden met het betoog dat het bedrag van ? 5.000 op de verkrijging in aftrek moet worden gebracht nu dit een reële schuld is, die door de kantonrechter bij de verantwoording van de bewindvoerder als zodanig is geaccepteerd. Het betreft een schuld die is ontstaan doordat belanghebbende voor erflaatster taxikosten heeft voorgeschoten van oudere, invalide familieleden die de erflaatster vooral het laatste jaar van haar leven bezocht hebben.
4. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken en heeft daarbij aangevoerd dat de schuld niet in rechte vorderbaar is en daarom niet op de verkrijgingen in mindering dient te worden gebracht.
5. Het Hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat belanghebbende op erflaatster ten tijde van haar overlijden een vordering had groot ? 5000, welke is ontstaan doordat hij aan erflaatster bedragen heeft voorgeschoten voor uitgaven van familieleden die erflaatster voor haar rekening zou nemen. Niet valt in te zien waarom - zoals de Inspecteur heeft gesteld, maar naar het oordeel van het Hof volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd - deze schuld ten laste van erflaatster niet in rechte vorderbaar zou zijn. De schuld dient derhalve in mindering te komen op hetgeen belanghebbende heeft verkregen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is.
7. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op
? 100 wegens verletkosten van de gemachtigde van belanghebbende, P voornoemd. Voor een hogere vergoeding ziet het Hof geen ruimte. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Sanders. De beslissing is op 25 februari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Loen) (Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.