ECLI:NL:GHSGR:2005:AU7453
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Sanders
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanslag successierecht en vordering op nalatenschap
Op 25 februari 2005 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X tegen de Inspecteur van de Belastingdienst Y. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag in het successierecht, die was opgelegd naar aanleiding van de verkrijgingen krachtens erfrecht na het overlijden van mevrouw AX, de erflaatster. Belanghebbende, die als enig erfgenaam was benoemd in het testament van de erflaatster, had aangifte gedaan voor het recht van successie met een aangegeven saldo van € 156.817,02. Dit saldo omvatte een schuld van € 5.000 aan belanghebbende zelf, die de Inspecteur niet had geaccepteerd bij het vaststellen van de aanslag. De Inspecteur had de aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van € 161.817, waarbij hij de schuld niet in aanmerking nam.
Belanghebbende bestreed de aanslag en voerde aan dat de schuld van € 5.000 in mindering moest worden gebracht op de verkrijging, omdat deze een reële schuld was die door de kantonrechter was geaccepteerd. De schuld was ontstaan doordat belanghebbende taxikosten had voorgeschoten voor oudere, invalide familieleden van de erflaatster. De Inspecteur betwistte de vordering en stelde dat de schuld niet in rechte vorderbaar was, waardoor deze niet op de verkrijgingen in mindering kon worden gebracht.
Het Gerechtshof oordeelde dat belanghebbende inderdaad een vordering had op de erflaatster ten tijde van haar overlijden, en dat deze vordering groot € 5.000 was. Het Hof vond dat de Inspecteur onvoldoende had onderbouwd waarom deze schuld niet in rechte vorderbaar zou zijn. Daarom oordeelde het Hof dat de schuld in mindering moest komen op de verkrijging van belanghebbende. Het beroep werd gegrond verklaard, de aanslag werd vernietigd en de aanslag werd verminderd tot een verkrijging van € 156.817. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 100, en moest de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 37 vergoeden aan belanghebbende.