ECLI:NL:GHSGR:2005:AU7712

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
376-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Gerretsen-Visser
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging alimentatie na verloop van de maximale termijn met afbouwregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de alimentatieplicht van de man. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2005 aangevochten, waarin zijn alimentatieverplichting was vastgesteld. De man verzocht om zijn alimentatieplicht te limiteren of te beëindigen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, zich verzette tegen dit verzoek en de man verzocht om de kosten van het hoger beroep te vergoeden.

Het hof heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting van de man op 14 maart 2004 vijftien jaar heeft geduurd en dat er inmiddels ruim zestien jaar is verstreken. De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet langer recht heeft op alimentatie, omdat zij in staat moet worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft echter gesteld dat beëindiging van de alimentatie voor haar van ingrijpende aard zou zijn, gezien haar beperkte verdiencapaciteit en gezondheidsproblemen.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat een directe beëindiging van de alimentatie te ingrijpend zou zijn. Daarom heeft het hof besloten om de alimentatie geleidelijk af te bouwen. De alimentatie zal vanaf 1 januari 2006 worden verlaagd naar € 1.130,- per maand en vanaf 1 januari 2007 naar € 530,- per maand, met een einddatum van 1 november 2008. Het hof heeft ook bepaald dat de wettelijke indexering van de alimentatiebedragen is uitgesloten en dat de verplichting van de man om alimentatie te betalen eindigt op 1 november 2008, zonder mogelijkheid tot verlenging.

De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de lange duur van het huwelijk, de financiële situatie van de vrouw, en de noodzaak voor de man om uitzicht te hebben op beëindiging van zijn alimentatieverplichting. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van het geding afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak : 23 november 2005
Rekestnummer : 376-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-4555
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.F.C. Strok,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. R. van Biezen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 maart 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 25 januari 2005.
De vrouw heeft op 11 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 13 en 26 april 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Bij faxbericht van 31 oktober 2005 heeft de procureur van de vrouw een pleitnota aan het hof doen toekomen.
Op 2 november 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij vonnis van 14 maart 1989 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage tussen par-tijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgespro-ken, die is ingeschreven op 16 mei 1989. Bij dat vonnis heeft de rechtbank de man, met ingang van de dag dat het echtscheidingsvonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, ƒ 2.500,- (€ 1.134,45) per maand alimenta-tie opgelegd voor de vrouw.
Bij beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 december 1991 is het verzoek van de man, tot nihilstelling van de alimentatie, afgewezen.
Op 12 augustus 2004 heeft de man de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht – met wijziging van de beschikking van 3 december 1991 (de rechtbank heeft gelezen: met wijziging van het vonnis van 14 maart 1989) – de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans met ingang van een datum als de rechtbank vermeent te behoren, vast te stellen op nihil (de rechtbank heeft gelezen dat de man beëindiging verzoekt en vermindering van de alimentatie voorafgaand aan de afloopdatum van de wettelijke 15-jaarstermijn).
Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de alimentatieverplichting van de man op [datum] eindigt en dat verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan mogelijk is.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zonodig met verbetering van gronden, primair alsnog zijn verzoek tot limitering/beëindiging van zijn alimentatieplicht toe te wijzen, onder afwijzing van het verzoek van de vrouw tot voortzetting van die plicht tot 11 november 2008. Subsidiair verzoekt de man de alimentatie te verminderen in hoogte en tijdsduur, met uitsluiting van indexering en mogelijkheid van verlenging, vanwege de gewijzigde behoefte van de vrouw.
De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2. Vast staat dat de alimentatieverplichting van de man op 14 maart 2004 vijftien jaar heeft geduurd en inmiddels derhalve ruim zestien jaar. Tussen partijen is in geschil de vraag of het verzoek van de man, om zijn alimentatieverplichting na vijftien jaar te mogen beëindigen, aan de zijde van de vrouw zou leiden tot een zodanige inkomensachteruitgang die van zo ingrijpende aard is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd.
3. De man heeft zijn verzoek in beginsel gebaseerd op het bereiken van de maximale (wettelijke) termijn van vijftien jaar. Daarnaast stelt hij dat bij het voortduren van zijn alimentatieverplichting enige behoefte aan de zijde van de vrouw ontbreekt, dan wel dat van de vrouw na het bereiken van de wettelijke termijn voor limitering van de alimentatie mag worden verwacht dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien of geacht moet worden daarin niet te kunnen voorzien op grond van omstandigheden die aan haarzelf zijn te wijten. De vrouw heeft volgens de man niet aangetoond, noch aannemelijk gemaakt dat er factoren zijn geweest die haar inspanningen om in eigen levensonderhoud te gaan voorzien verhinderden. Nu de vrouw heeft nagelaten haar verdiencapaciteit te vergroten en zich verder te ontwikkelen dienen, zo stelt de man, haar betrekkelijk lage, eigen inkomsten en het ontbreken van een pensioenvoorziening voor haar eigen risico te komen en niet ten laste van een alsmaar voortdurende alimentatieverplichting te worden gebracht. Omdat de vrouw bovendien over vermogen beschikt waarop zij kan terugvallen, ervaart de man voortzetting van zijn alimentatieverplichting als hoogst onredelijk en onbillijk.
4. De vrouw heeft gesteld dat de beëindiging van de uitkering voor haar van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Zij voert daartoe aan dat haar verdiencapaciteit beperkt is, ten eerste vanwege de negatieve invloed van de traditionele rolverdeling ten tijde van het huwelijk, ten tweede vanwege haar fysieke beperkingen en ten derde vanwege haar lage vooropleiding. De vrouw stelt dat zij als gevolg van een val in huis (in het laatste jaar van het huwelijk) blijvend letsel heeft opgelopen en dat een ongeval in 1990 ook tot blijvende gezondheidsklachten heeft geleid. Voorts stelt de vrouw dat zij inmiddels last heeft van chronische overbelasting aan haar handen, alsmede van botontkalking en slijtage aan beide handen, waardoor zij onmogelijk meer kan werken dan de huidige zestien uur per week. Daarmee staat volgens de vrouw vast dat zij haar maximale verdiencapaciteit heeft bereikt en nimmer in staat is geweest of zal zijn om meer te verdienen. Door beëindiging van de alimentatie zou de vrouw gedwongen worden haar oudedagsreserve op te eten, nu zij vanwege haar vermogenspositie geen recht heeft op een aanvullende bijstandsuitkering. De vrouw acht zulks onredelijk.
5. In de regel moet, ter beantwoording van de vraag of limitering voor de alimentatiegerechtigde van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, de situatie waarin de alimentatiegerechtigde zal komen te verkeren als gevolg van de limitering worden vergeleken met de situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert onmiddellijk voor de limitering. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke vergelijking niet te maken nu de vrouw, ondanks een verzoek daartoe van het hof en zoals ter zitting reeds is medegedeeld, onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd. Wel is uit de aan het hof overgelegde stukken vast komen te staan dat de vrouw, naast de huidige alimentatie van de man, thans een inkomen uit arbeid heeft van circa € 500,- netto per maand, exclusief vakantiegeld. Voorts heeft de vrouw rente-inkomsten van € 127,- netto per maand en zal zij met ingang van [datum] circa € 500,- per maand ouderdomspensioen van de man ontvangen.
6. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de alimentatiegerechtigde en die van de alimentatieplichtige. Naar het oordeel van het hof is een directe beëindiging van de bijdrage tot levensonderhoud, gelet op de huidige hoogte (€ 1.729,15 per maand) thans te ingrijpend. Het hof is tot dit oordeel gekomen op grond van de volgende omstandigheden:
- de duur van het huwelijk (bijna 24 jaar);
- het betrof een traditioneel huwelijk, waarin de man kostwinner was (de vrouw heeft gedurende het huwelijk slechts over een periode van drie jaar één middag per week gewerkt) en de verdiencapaciteit en de mogelijkheid tot pensioenopbouw van de vrouw door het huwelijk negatief is beïnvloed, mede vanwege het feit dat de vrouw de zorg droeg voor de verzorging en opvoeding van de twee kinderen van partijen;
- de leeftijd van de vrouw ten tijde van de scheiding (44 jaar);
- de geringe opleiding van de vrouw en haar arbeidsverleden.
Aan de andere kant laat het hof meewegen dat de man inmiddels ruim zestien jaar alimentatie heeft betaald en dat er vanwege het tijdsverloop geen sprake meer kan zijn van een huwelijksgerelateerde behoefte, zodat de redelijkheid met zich brengt dat er voor hem uitzicht komt op een beëindiging van zijn alimentatieverplichting. Voorts weegt het hof mee dat de vrouw de door haar gestelde medische beperkingen niet met bewijsstukken heeft gestaafd. Nog afgezien daarvan heeft de vrouw, desgevraagd ter zitting, medegedeeld dat zij beschikt over een vermogen van circa € 70.000,-, grotendeels verworven uit de erfenis van haar ouders. Mede gelet op het feit dat de vrouw met ingang van [datum] (de datum waarop de man 65 wordt) recht heeft op de helft van het ouderdomspensioen van de man ter grootte van € 13.194,- per jaar, acht het hof het, alle omstandigheden in aanmerking nemende, redelijk om naar een beëindiging van de alimentatie toe te werken. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden verlangd dat zij haar vermogen, naar eigen zeggen bestemd als oudedagsvoorziening, eerder aanspreekt dan door haar is gepland.
7. Het hof zal, teneinde een ingrijpende wijziging in één keer te voorkomen, de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 januari 2006 geleidelijk verminderen om haar de mogelijkheid te geven zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Het hof zal de alimentatie voor de vrouw op de hierna te noemen wijze tot 1 november 2008 (de maand waarin de man 65 wordt) afbouwen. Alsdan gaat de man er in ieder geval in inkomen op achteruit en heeft de vrouw recht op het voornoemde ouderdomspensioen van de man. Het hof sluit, gelet op het karakter van de afbouwregeling, de wettelijke indexering uit.
De afbouw zal als volgt plaatsvinden:
- van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 wordt de alimentatie gesteld op een bedrag van € 1.130,- per maand;
- van 1 januari 2007 tot 1 november 2008 wordt de alimentatie gesteld op een bedrag van € 530,- per maand.
8. Het hof zal bepalen dat de aldus gegeven termijn van bijna drie jaar niet verlengbaar is. Met ingang van 1 november 2008 vervalt de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. Door de gefaseerde inkomensdaling is beëindiging van de alimentatie naar het oordeel van het hof alsdan niet meer te ingrijpend, mede gelet op het feit dat de vrouw, indien zij zulks noodzakelijk acht en zoals reeds eerder is overwogen, haar vermogen dient aan te spreken.
9. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vrouw heeft verzocht, de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie op:
- € 1.130,- per maand in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007;
- € 530,- per maand in de periode van 1 januari 2007 tot 1 november 2008,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
sluit de wettelijke indexering van voornoemde bedragen uit;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te ver-strekken eindigt op
1 november 2008 en dat verlenging van deze termijn na omme-komst daarvan niet mogelijk is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Gerretsen-Visser en Husson, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 23 november 2005.