2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 Op 24 april 1998 is [uitzendkracht], destijds in dienst van Adecco Personeelsdiensten B.V. en ingeleend door [inlener], tijdens zijn werk als cateringmedewerker van een keldertrap gevallen.
2.2 [uitzendkracht] heeft als gevolg van die val schade geleden.
2.3 [inlener] verzorgde op 24 april 1998 een receptie bij [een boekhandel] in Rotterdam.
2.4 [uitzendkracht] verrichtte zijn werkzaamheden onder leiding van
[destijds de partymanager] bij [inlener].
2.5 Ten tijde van het ongeval droeg [uitzendkracht] een doos met flessen van de achterzijde van de boekhandel naar de winkelruimte van de boekhandel waar de receptie zou plaatsvinden.
2.6 [uitzendkracht] had de route van de achterzijde van de boekhandel naar de winkelruimte voordat hij viel al enkele malen gelopen.
2.7 [uitzendkracht] vordert in dit geding, op de grond dat [inlener] de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen niet is nagekomen, te verklaren voor recht dat [inlener] aansprakelijk is voor de door [uitzendkracht] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, en [inlener] te veroordelen om aan [uitzendkracht] te betalen de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.8 De rechtbank heeft bij het bestreden tussenvonnis [inlener] toegelaten te bewijzen:
1. dat zij voorafgaand aan de door eiser uit te voeren werkzaamheden heeft zorggedragen voor een rondleiding over de af te leggen route;
2. hetgeen eiser ten tijde van zijn val precies vervoerde;
3. dat de door eiser te lopen route veilig was, o.a. niet te smal, goed verlicht en vrij van obstakels. Na bewijslevering heeft de rechtbank in het bestreden eindvonnis de vorderingen van [uitzendkracht] afgewezen.
3.1 Grief I luidt:
"De Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, locatie Rotterdam, heeft in haar vonnis van 13 juni 2003 ten onrechte het navolgende overwogen: "Gezien deze verklaringen is weliswaar niet vast komen te staan dat er een rondleiding heeft plaatsgevonden, maar wel dat de route normaal verlicht was en dat er geen obstakels waren." en voorts: "Derhalve staat vast dat er geen sprake was van een zodanige gevaarlijke situatie dat gedaagde andere maatregelen had moeten nemen, dan zij heeft gedaan. Gedaagde heeft aan haar verplichtingen ten opzichte van eiser voldaan, zodat zij in casu niet aansprakelijk is"
In de toelichting betoogt [uitzendkracht], dat [inlener] niet heeft aangetoond dat zij haar zorgplicht is nagekomen dan wel dat de vereiste (veiligheids-)
maatregelen het ongeval niet zouden hebben kunnen voorkomen noch dat van opzet of bewuste roekeloosheid van [uitzendkracht] sprake is. Volgens
[uitzendkracht] was de route niet veilig, omdat de doorgang slechts indirect verlicht was via de twee aangrenzende kamers en de route vol met obstakels stond. Volgens [uitzendkracht] had [inlener] [uitzendkracht] moeten wijzen op de gevaren van de route, en met name op de keldertrap/het trappengat, en had [inlener] maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat iemand in de kelderruimte kon vallen, zoals het plaatsen van een schot voor de keldertrap en het zorgen voor voldoende verlichting.
3.2 Grief II luidt:
"De Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, locatie Rotterdam, heeft in haar vonnis van 13 juni 2003 ten onrechte het navolgende overwogen: "Terwijl bovendien gebleken is, dat het niet aannemelijk is dat eiser slechts een keer de route had gelopen voor hij viel, maar diverse keren."
In de toelichting betoogt [uitzendkracht], dat niet ter zake doet hoe vaak hij de route heeft doorlopen. Voorts voert [uitzendkracht] aan, dat hij, doordat hij een doos met 12 flessen met daarin omgekeerd nog een aantal flessen droeg, niet kon zien waar hij liep, met name gelet op zijn lengte.
3.3 Grief III klaagt erover dat de rechtbank [inlener] niet heeft opgedragen te bewijzen dat het treffen van de benodigde veiligheidsmaatregelen, althans het treffen van de door [uitzendkracht] vermelde maatregelen het ongeval niet hadden kunnen voorkomen.
3.4 [inlener] stelt zich op het standpunt dat zij haar verplichtingen uit artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Volgens [inlener] was de route naar de receptieruimte niet gevaarlijk en was het treffen van maatregelen, anders dan [uitzendkracht] heeft betoogd, niet nodig en kon dit in redelijkheid niet van haar worden gevergd. [inlener] heeft niet gesteld dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [uitzendkracht].