ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1187
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.E. In 't Velt-Meijer
  • A.A. Schuering
  • M.H. van Coeverden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor ongeval op keldertrap tijdens werkzaamheden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de inlener voor de schade die de uitzendkracht heeft geleden na een val van een keldertrap tijdens zijn werkzaamheden. De uitzendkracht, in dienst van Adecco Personeelsdiensten B.V. en ingeleend door de inlener, viel op 24 april 1998 terwijl hij een doos met flessen droeg. De inlener had de verplichting om de uitzendkracht te waarschuwen voor de gevaren van de keldertrap, die zich in een smalle doorgang bevond en niet was afgeschermd. De rechtbank had eerder de vorderingen van de uitzendkracht afgewezen, maar het hof oordeelt dat de inlener niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het hof stelt vast dat de keldertrap een potentieel gevaar vormde en dat de inlener had moeten zorgen voor adequate waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen. De grieven van de uitzendkracht slagen, en het hof vernietigt het eerdere eindvonnis van de rechtbank. De inlener wordt veroordeeld tot schadevergoeding, die nader moet worden vastgesteld. Het hof bekrachtigt het tussenvonnis van de kantonrechter en veroordeelt de inlener in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak: 18 november 2005
Rolnummer: 03/1187
Zaaknummer rechtbank: 341659/01
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[UITZENDKRACHT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [uitzendkracht],
procureur: mr. W. Taekema,
tegen
[INLENER].,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [inlener],
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding
Bij exploot van 3 september 2003 is [uitzendkracht] in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van 7 december 2001 en van het eindvonnis van 13 juni 2003 respectievelijk door de kantonrechter te Rotterdam en de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen.
[uitzendkracht] heeft bij memorie van grieven drie grieven opgeworpen, die door [inlener] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter onder het kopje "De feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 Op 24 april 1998 is [uitzendkracht], destijds in dienst van Adecco Personeelsdiensten B.V. en ingeleend door [inlener], tijdens zijn werk als cateringmedewerker van een keldertrap gevallen.
2.2 [uitzendkracht] heeft als gevolg van die val schade geleden.
2.3 [inlener] verzorgde op 24 april 1998 een receptie bij [een boekhandel] in Rotterdam.
2.4 [uitzendkracht] verrichtte zijn werkzaamheden onder leiding van
[destijds de partymanager] bij [inlener].
2.5 Ten tijde van het ongeval droeg [uitzendkracht] een doos met flessen van de achterzijde van de boekhandel naar de winkelruimte van de boekhandel waar de receptie zou plaatsvinden.
2.6 [uitzendkracht] had de route van de achterzijde van de boekhandel naar de winkelruimte voordat hij viel al enkele malen gelopen.
2.7 [uitzendkracht] vordert in dit geding, op de grond dat [inlener] de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen niet is nagekomen, te verklaren voor recht dat [inlener] aansprakelijk is voor de door [uitzendkracht] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, en [inlener] te veroordelen om aan [uitzendkracht] te betalen de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.8 De rechtbank heeft bij het bestreden tussenvonnis [inlener] toegelaten te bewijzen:
1. dat zij voorafgaand aan de door eiser uit te voeren werkzaamheden heeft zorggedragen voor een rondleiding over de af te leggen route;
2. hetgeen eiser ten tijde van zijn val precies vervoerde;
3. dat de door eiser te lopen route veilig was, o.a. niet te smal, goed verlicht en vrij van obstakels. Na bewijslevering heeft de rechtbank in het bestreden eindvonnis de vorderingen van [uitzendkracht] afgewezen.
3.1 Grief I luidt:
"De Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, locatie Rotterdam, heeft in haar vonnis van 13 juni 2003 ten onrechte het navolgende overwogen: "Gezien deze verklaringen is weliswaar niet vast komen te staan dat er een rondleiding heeft plaatsgevonden, maar wel dat de route normaal verlicht was en dat er geen obstakels waren." en voorts: "Derhalve staat vast dat er geen sprake was van een zodanige gevaarlijke situatie dat gedaagde andere maatregelen had moeten nemen, dan zij heeft gedaan. Gedaagde heeft aan haar verplichtingen ten opzichte van eiser voldaan, zodat zij in casu niet aansprakelijk is"
In de toelichting betoogt [uitzendkracht], dat [inlener] niet heeft aangetoond dat zij haar zorgplicht is nagekomen dan wel dat de vereiste (veiligheids-)
maatregelen het ongeval niet zouden hebben kunnen voorkomen noch dat van opzet of bewuste roekeloosheid van [uitzendkracht] sprake is. Volgens
[uitzendkracht] was de route niet veilig, omdat de doorgang slechts indirect verlicht was via de twee aangrenzende kamers en de route vol met obstakels stond. Volgens [uitzendkracht] had [inlener] [uitzendkracht] moeten wijzen op de gevaren van de route, en met name op de keldertrap/het trappengat, en had [inlener] maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat iemand in de kelderruimte kon vallen, zoals het plaatsen van een schot voor de keldertrap en het zorgen voor voldoende verlichting.
3.2 Grief II luidt:
"De Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, locatie Rotterdam, heeft in haar vonnis van 13 juni 2003 ten onrechte het navolgende overwogen: "Terwijl bovendien gebleken is, dat het niet aannemelijk is dat eiser slechts een keer de route had gelopen voor hij viel, maar diverse keren."
In de toelichting betoogt [uitzendkracht], dat niet ter zake doet hoe vaak hij de route heeft doorlopen. Voorts voert [uitzendkracht] aan, dat hij, doordat hij een doos met 12 flessen met daarin omgekeerd nog een aantal flessen droeg, niet kon zien waar hij liep, met name gelet op zijn lengte.
3.3 Grief III klaagt erover dat de rechtbank [inlener] niet heeft opgedragen te bewijzen dat het treffen van de benodigde veiligheidsmaatregelen, althans het treffen van de door [uitzendkracht] vermelde maatregelen het ongeval niet hadden kunnen voorkomen.
3.4 [inlener] stelt zich op het standpunt dat zij haar verplichtingen uit artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Volgens [inlener] was de route naar de receptieruimte niet gevaarlijk en was het treffen van maatregelen, anders dan [uitzendkracht] heeft betoogd, niet nodig en kon dit in redelijkheid niet van haar worden gevergd. [inlener] heeft niet gesteld dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [uitzendkracht].
4. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof overweegt als volgt.
5.1 Op grond van de foto's 5 tot en met 10, die bij conclusie van antwoord zijn overgelegd, en de aan het proces-verbaal getuigenverklaring van 17 juli 2002 gehechte en niet betwiste tekening, die de ligging van de keldertrap in de boekhandel weergeeft, komt het hof tot het oordeel dat de keldertrap tijdens de uitvoering van cateringwerkzaamheden in de boekhandel een potentieel gevaar vormde, waarvoor [inlener] [uitzendkracht] vooraf had moeten waarschuwen. Uit genoemde stukken blijkt, dat de keldertrap niet is afgeschermd, terwijl de trap zich - komend vanuit de kantoorruimte op nr. 7 - direct rechts in de smalle doorgang bevindt, dat boven aan de keldertrap geen platform is, en dat de keldertrap vanuit de kantoorruimte op nr. 7 bezien geheel aan het zicht onttrokken wordt door de scheidingsmuur tussen de kantoorruimte nr. 7 en de keldertrap. Voorts blijkt daaruit dat de route naar de winkelruimte na de doorgang waar zich de keldertrap bevond, in de kantoorruimte op nr. 5 direct naar rechts gaat voorbij de scheidingsmuur tussen de keldertrap en de kantoorruimte op nr. 5 om de deur door te kunnen die toegang geeft tot de winkelruimte. Bij de beoordeling van de vraag of de keldertrap een potentieel gevaar vormde, heeft het hof mede in aanmerking genomen, dat [uitzendkracht] zijn werkzaamheden verrichtte in een voor hem onbekende werkomgeving. Om die reden gaat het hof ook voorbij aan de [getuigenverklaringen van de eigenaren van de boekhandel], dat zij de keldertrap nooit beschouwd hebben als een gevaarlijke situatie. Mede in aanmerking genomen hun verklaring dat zij - wetende dat de trap er was - daar rekening mee hielden.
5.2 [inlener] stelt dat [de partymanager] [uitzendkracht] voorafgaand aan de te verrichten werkzaamheden een rondleiding heeft gegeven. Hetgeen [uitzendkracht] betwist. De bewijslast daarvan rust op [inlener].
5.3 De [partymanager heeft als getuige] dienaangaande het volgende verklaard: "(…) Het was standaard richtlijn bij [inlener], dat als de medewerkers komen je met deze medewerkers de partij doorneemt, wat de opdrachtgever wil, welke werkzaamheden ze moeten doen. Ik weet bijna 100% zeker dat ik hen op het trappengat heb geattendeerd. Ik namelijk zeker dat de eigenaresse mij daarop gewezen had. (…) Ik weet niet meer hoe ik het de medewerkers gezegd heb maar wel zeker dat ik ze erop gewezen heb. (…)"
5.4 De getuige [een werknemer van inlener] heeft het volgende verklaard:
"Ik ben in dienst geweest van [inlener] van 1990 tot ongeveer 1999. Ik was chauffeur en logistiek medewerker. (…) Ik kwam altijd eerder dan de anderen samen met de party-leider. (…) Eerst wordt de ruimte bekeken en stellen wij vast waar alles moet komen te staan. (…) Ik weet in dit specifieke geval niet of de party-leider de medewerkers de route heeft laten zien of althans mondeling heeft uitgelegd. Dit is wel normaal. De party-leider laat de medewerkers zien hoe ze kunnen lopen en waar ze naar toe moeten. (…) Ik was niet gewezen op de trap. (…)"
5.5 De getuige [een werknemer van inlener] heeft verklaard:
"Ik was indertijd werkzaam voor [inlener]. Ik moest indertijd bij de receptie van een boekhandel [te Rotterdam] de koffietafel verzorgen. Voorzover ik mij herinner heeft er, voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden, geen rondleiding door de boekhandel plaatsgevonden. (…)"
5.6 De getuige [uitzendkracht] heeft verklaard:
"In 1998 was ik in dienst van Adecco. Ik werkte uitsluitend voor [inlener]. In april 1998 was er een receptie bij [een boekhandel te Rotterdam]. Ik kan mij niet herinneren dat wij ter plekke een rondleiding kregen voor wij met onze werkzaamheden begonnen. Dit was geen vaste routine. Het gebeurde wel bij grote partijen op een grote locatie. (…)"
5.7 Naar het oordeel van het hof heeft [inlener] met deze verklaringen niet aangetoond dat [de partymanager] [uitzendkracht] voorafgaand aan zijn werkzaamheden een rondleiding heeft gegeven. Voorts is gesteld noch gebleken dat [uitzendkracht] door [inlener] voor de keldertrap is gewaarschuwd.
[inlener] is daarom aansprakelijk voor de schade die [uitzendkracht] ten gevolge van het ongeval lijdt.
5.8 Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [inlener] tot het horen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen, nu [inlener] niet heeft aangevoerd wat deze getuigen nog meer kunnen verklaren dan zij reeds hebben verklaard. Aan een gerechtelijke plaatsopneming, zoals door [inlener] verzocht, heeft het hof na kennisneming van de in het geding gebrachte foto's geen behoefte.
5.9 Het hof verwerpt het verweer van [inlener], dat waarschuwen voor de keldertrap het ongeval niet had kunnen voorkomen vanwege onoplettendheid van [uitzendkracht]. Van [inlener] mag worden verlangd dat zij rekening houdt met de mogelijkheid dat haar werknemers niet altijd de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Naar het oordeel van het hof zou een waarschuwing voor de keldertrap de kans dat [uitzendkracht] was gevallen aanzienlijk hebben verkleind, ook wanneer er van uit wordt gegaan dat [uitzendkracht] voor het ongeval de trap al een paar keer zonder vallen was gepasseerd.
5.10 [inlener] heeft bepleit voor het geval zou worden geoordeeld dat zij aansprakelijk is, in de onderhavige procedure de schade te begroten en daartoe een deskundige te benoemen die de omvang van de schade in kaart kan brengen en kan onderzoeken in hoeverre de schade het gevolg is van het ongeval dat [uitzendkracht] in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij
[inlener] is overkomen. Het hof zal een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreken reeds omdat [uitzendkracht] anders een instantie zou missen.
5.11 De slotsom is dat de grieven I en II slagen en dat [uitzendkracht] daarmee geen belang heeft bij de bespreking van grief III. Het hof zal het tussenvonnis van 7 december 2001 bekrachtigen en het eindvonnis van 13 juni 2003 vernietigen en de vorderingen van [uitzendkracht] alsnog toewijzen.
[inlener] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussenvonnis van 7 december 2001 door de kantonrechter te Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- vernietigt het eindvonnis van 13 juni 2003 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [inlener] aansprakelijk is voor de door [uitzendkracht] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade;
- veroordeelt [inlener] om aan [uitzendkracht] te betalen de door [uitzendkracht] ten gevolge van het ongeval geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente van de dag waarop de schade is ontstaan tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [inlener] in de kosten van het geding in eerste aanleg tot op 13 juni 2003 aan de zijde van [uitzendkracht] begroot op € 1.865,68, waarvan te voldoen:
a) aan de griffier van de rechtbank € 1.827,11, te weten € 38,57 voor in debet gesteld griffierecht, € 33,54 voor dagvaardingskosten en € 1.755,- voor salaris gemachtigde waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
b) aan [uitzendkracht] voor niet in debet gesteld vast recht € 38,57,-;
- veroordeelt [inlener] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [uitzendkracht] begroot op € 1.180,16,-, waarvan te voldoen:
a) aan de griffier van het hof € 1.077,66, te weten € 102,50,- voor in debet gesteld griffierecht, € 81,16 voor dagvaardingskosten en € 894,- voor salaris procureur waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
b) aan [uitzendkracht] voor niet in debet gesteld vast recht € 102,50,-.
- verklaart bovenstaande kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In 't Velt-Meijer, A.A. Schuering en
M.H. van Coeverden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 november 2005 in bijzijn van de griffier.