Uitspraak: 18 november 2005
Rolnummer: 04/883
Rolnr. rechtbank: 04/2582
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. J.H. Cox,
PRISMA COATINGS ZOETERMEER B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Prisma Coatings,
procureur: mr. E.Th. van Schie.
Bij exploot van 16 juni 2004 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 mei 2004, door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] onder overlegging van twee producties twee grieven tegen het vonnis aangevoerd.
Bij memorie van antwoord heeft Prisma Coatings de grieven bestreden.
Ten slotte hebben partijen de processtukken gefourneerd en arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1.1 Het gaat om het volgende. Partijen hebben op 17 december 2002 een
overeenkomst gesloten, die getiteld is “ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD.” In deze overeenkomst staat, dat [werknemer] met ingang van 1 januari 2003 voor onbepaalde tijd als bedrijfsleider in dienst van Prisma Coatings treedt zonder proeftijd. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepaling:
“Artikel 7
De werknemer verplicht zich om het gehele jaar 2003 bij werkgever in dienst te blijven en vanaf 2004 een opzegtermijn van drie maanden in acht te nemen. Indien werknemer zich hieraan niet wenst te houden is werknemer aan werkgever een schadeloosstelling van € 45.000,00 verschuldigd.”
1.2 Op 18 februari 2003 heeft [werknemer] schriftelijk met onmiddellijke ingang ontslag genomen. Prisma Coatings heeft de schadeloosstelling van € 45.000,- gevorderd met nevenvorderingen. [werknemer] heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen. Hiertegen is [werknemer] in hoger beroep gekomen.
2. In grief 1 stelt [werknemer] dat de vordering verjaard is. In grief 2 doet [werknemer] primair een beroep op partiële vernietiging van artikel 7 van de arbeids-overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden. Subsidiair doet [werknemer] een beroep op matiging.
3. Prisma Coatings stelt, dat de verjaring is gestuit. Subsidiair doet Prisma Coatings een beroep op wanprestatie en voert daartoe aan dat er geen sprake was van een gezagsverhouding, zodat (feitelijk) geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Meer subsidiair doet Prisma Coatings een beroep op dwaling ten aanzien van de overeenkomst waarbij is overeengekomen dat zij € 40.000,- netto aan [werknemer] zou betalen. Zij verzoekt de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel te wijzigen door [werknemer] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag ad € 40.000,-.
4. Het hof oordeelt als volgt. Doordat [werknemer] op 18 februari 2003 met onmiddellijke ingang ontslag nam, is de vordering opeisbaar geworden. Prisma Coatings heeft niet betwist, dat op de onderhavige vordering art. 7:683 lid 1 BW van toepassing is en dat de vordering verjaart na verloop van zes maanden. Prisma Coatings heeft gesteld, dat zij bij brief van 22 september 2003 [werknemer] schriftelijk heeft aangemaand. Deze brief is echter geschreven meer dan zes maanden na 23 februari 2003, zodat deze brief de op 23 februari 2003 aangevangen verjaring niet stuit. De stelling dat [werknemer] de vordering schriftelijk zou hebben erkend, is door Prisma Coatings niet onderbouwd. Zij heeft geen bewijsstuk overgelegd waaruit zou blijken dat [werknemer] de vordering schriftelijk erkende. In de brief van 18 februari 2003 staat dat [werknemer] zich bewust is van alle financiële consequenties die aan zijn ontslagname verbonden zijn, onder andere dat hij geen recht heeft op sociale uitkeringen, maar uit de brief blijkt niet dat hij zich ervan bewust was dat ontslagname wel eens de verschuldigdheid van € 45.000,- tot gevolg zou kunnen hebben, laat staan dat hij de verschuldigdheid van dit bedrag erkent. Nu Prisma Coatings geen bewijsstuk heeft overgelegd dat [werknemer] de verschuldigdheid van € 45.000,- schriftelijk heeft erkend, verwerpt het hof de stelling van Prisma Coatings dat [werknemer] dit schriftelijk heeft erkend.
5. Prisma Coatings heeft verder gesteld, dat [werknemer] bij de ontslagname en vervolgens op 25 maart 2005 de verschuldigdheid van € 45.000,- mondeling heeft erkend. De bewijslast van deze stelling rust op Prisma Coatings. Als Prisma Coatings niet slaagt in het bewijs dat [werknemer] de verschuldigdheid van € 45.000,- op 25 maart 2003 mondeling heeft erkend, is de vordering uit de arbeidsovereenkomst verjaard.
6. Subsidiair doet Prisma Coatings een beroep op wanprestatie. Zij voert daartoe aan dat er geen sprake was van een gezagsverhouding, zodat (feitelijk) geen sprake was van een arbeidsovereenkomst.
7. Het hof overweegt het volgende. In eerste aanleg heeft Prisma Coatings gesteld dat [werknemer] op 17 december 2002 in dienst is getreden bij Prisma Coatings. Prisma heeft een overeenkomst tussen partijen overgelegd, waar in het opschrift het woord “arbeidsovereenkomst” voorkomt. In artikel 2 van deze overeenkomst staat, dat [werknemer] zich verplicht in voorkomende gevallen alle door of namens de werkgever in redelijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten. Hiertegenover is de stelling van Prisma Coatings in hoger beroep dat de werkelijkheid anders was en er geen sprake was van een gezagsverhouding, op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof verwerpt dan ook deze stelling. Naar het oordeel van het hof was er sprake van een arbeidsovereenkomst. Het hof verwerpt het subsidiaire verweer dat er sprake zou zijn van wanprestatie van een overeenkomst die geen arbeidsovereenkomst is.
8. Meer subsidiair heeft Prisma Coatings verzocht om vernietiging wegens dwaling van de overeenkomst tot betaling van € 40.000,- aan [werknemer] en veroordeling van [werknemer] tot terugbetaling aan Prisma Coatings van € 40.000,-. Dit betreft een geheel nieuwe vordering met een geheel nieuwe grondslag. Het hof acht het indienen van een dergelijke geheel nieuwe vordering in een zo laat stadium van de procedure in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal deze nieuwe vordering dan ook buiten beschouwing laten. Het hof behoeft dan ook geen aandacht te besteden aan het feit dat deze nieuwe vordering in het petitum van de memorie van antwoord niet is terug te vinden.
9. Als Prisma Coatings slaagt in het bewijs dat [werknemer] de vordering op 25 maart 2003 mondeling heeft erkend, komt het beroep van [werknemer] op misbruik van omstandigheden ten aanzien van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst aan de orde. Om dit beroep goed te kunnen beoordelen, behoeft het hof nadere inlichtingen. Het hof zal daartoe reeds nu een comparitie van partijen gelasten. Het hof zal tijdens de comparitie ook de mogelijkheden van een schikking onderzoeken.
10. Prisma Coating legt een verband tussen de in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst genoemde schadeloosstelling en het aan [werknemer] betaalde bedrag van € 40.000,-. Tussen partijen is meningsverschil over de titel van de betaling van € 40.000,-. Volgens Prisma Coatings is deze betaling te beschouwen als een compensatie voor de terugval in salaris, bij vooruitbetaling te voldoen. Volgens [werknemer] is dit bedrag te beschouwen als een vergoeding wegens de beëindiging van het arbeidscontract als directeur. Het hof bepaalt, dat Prisma Coatings uiterlijk zeven dagen voor de comparitie aan de raadsheer-commissaris toezendt, onder verzending van een afschrift aan de advocaat van [werknemer], stukken waaruit van de verplichting tot betaling van € 40.000,- blijkt, alsmede eventuele voorafgaande correspondentie. Het hof bepaalt tevens dat Prisma Coating uiterlijk zeven dagen voor de comparitie aan de raadsheer-commisssaris toezendt, onder verzending van een afschrift aan de advocaat van [werknemer], eventuele correspondentie die is voorafgegaan aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst.
11. [werknemer] noemt de overdracht door hem van aandelen in Prisma Coatings. Het hof bepaalt dat [werknemer] uiterlijk zeven dagen voor de comparitie stukken betreffende deze aandelenoverdracht en eventuele correspondentie die daaraan is voorafgegaan, aan de raadsheer-commissaris toezendt, onder verzending van een afschrift aan de advocaat van Prisma Coatings.
beveelt partijen, [werknemer] in persoon en Prisma Coatings deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het zo mogelijk beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A.A. Schuering in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage;
bepaalt dat de comparitie zal plaats vinden op woensdag 7 december 2005 om 9.30 uur, dan wel, voor het geval een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen voor de weken 50 tot en met 52 van 2005 en 1 tot en met 4 van 2006, opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris vast te stellen datum en tijdstip;
bepaalt dat partijen uiterlijk zeven dagen voor de comparitie stukken toezenden aan de raadsheer-commissaris als bedoeld onder 10 en 11 van dit arrest;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, A.A. Schuering en C.G. Beyer-Lazonder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2005 in aanwezigheid van de griffier.