ECLI:NL:GHSGR:2005:AU9686

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
574-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Gerretsen-Visser
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor paspoort en omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 december 2005, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam. De vader verzoekt om een omgangsregeling met zijn zoon, terwijl de moeder verzoekt om vervangende toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor hun kind. De moeder stelt dat er geen connexiteit is tussen de verzoeken en dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot omgang. Het hof oordeelt dat er voldoende connexiteit bestaat tussen de verzoeken van de ouders, aangezien beide verzoeken betrekking hebben op hun gezamenlijke zoon. Het hof constateert dat de moeder niet in staat is om de zoon de ruimte te geven om contact met zijn vader te hebben, wat de ontwikkeling van het kind kan schaden. Ondanks de wens van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, oordeelt het hof dat er momenteel geen draagkracht bij de moeder is voor een omgangsregeling. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking van de rechtbank, waarin het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de belangen van het kind en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden.

Uitspraak

Uitspraak : 14 december 2005
Rekestnummer : 574-R-05
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-2604
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. T.G. Brown-Knip,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 mei 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 17 februari 2005.
De moeder heeft op 6 oktober 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 23 mei 2005 en 2 juni 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 10 oktober 2005 en 11 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 12 september 2005 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 9 november 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. C.W.F. Jansen, de moeder, bijgestaan door mr. D.H. van Tongerlo, en namens de raad mevrouw J. Neefjes. Partijen en hun raadslieden en de raad hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder, hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders, het volgende vast.
Uit het op 6 mei 2002 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is het volgende nog minderjarige kin[kind]en: [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind]. [kind] verblijft sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder.
Bij (tussen)beschikking van 6 december 2002 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen de vader en [kind] een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader een aantal begeleide contacten mag hebben met [kind] in het Medisch Kinderdagverblijf Klavertje Vier te [plaats], een en ander in overleg met het PRO vast te stellen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat beide ouders verplicht zijn mee te werken aan voormelde begeleide omgang. Voor het overige is de zaak aangehouden.
Bij beschikking van 24 maart 2003 heeft de rechtbank te Rotterdam het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.
Op 27 oktober 2004 heeft de moeder de rechtbank te Rotterdam verzocht vervangende toestemming te verlenen, zulks ter vervanging van de verklaring van toestemming van de vader inzake het aanvragen van een paspoort voor [kind]. De vader heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend en de rechtbank verzocht te bepalen - uitvoerbaar bij voorraad - dat de vader [kind] in het kader van de bezoekregeling bij zich zal hebben één weekend om de twee weken, alsmede de helft van de schoolvakanties, dan wel een zodanig (al dan niet voorlopige) bezoekregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht. Voorts heeft de vader de rechtbank verzocht te bepalen dat de moeder de vader zal informeren omtrent alle belangrijke kwesties [kind] betreffende, waaronder schoolprestaties, eventuele ziektes, vrije tijdsbesteding enz., alsmede aan de vader ter hand te stellen één keer per kwartaal een recente foto van [kind].
Bij de bestreden beschikking is onder meer het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen en is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de moeder is gehouden tot het verstrekken van informatie omtrent de gezondheid en de schoolprestaties van [kind] aan de vader, alsmede het aan de vader ter hand stellen één keer per kwartaal van een recente foto van [kind].
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [kind].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking wat betreft de omgangsregeling te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de vader omgang zal hebben met [kind], waarbij de vader [kind] (uiteindelijk) bij zich zal hebben één weekend om de twee weken alsmede de helft van de schoolvakanties, dan wel een zodanige (al dan niet voorlopige) bezoekregeling vast te stellen als het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel:
primair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van connexiteit met het verzoek vervangende toestemming ingevolge art. 34 lid 2 Paspoortwet;
subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden sedert de beschikking d.d. 24 maart 2003 en de vader tegen die beschikking geen beroep heeft ingesteld;
meer subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader in zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de vader af te wijzen. De vader verzet zich daartegen.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. Naar het oordeel van het hof bestaat er voldoende connexiteit tussen het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming ten behoeve van het verkrijgen van een paspoort voor [kind] en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met [kind]. De verzoeken van de ouders hebben immers betrekking op een gemeenschappelijk onderwerp, te weten hun beider zoon [kind].
Daarnaast is het hof van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. [kind] is inmiddels ruim 7½ jaar en heeft daarmee een leeftijd bereikt waarop kinderen zich bewust worden van, en vragen gaan stellen over hun afkomst en een (her)introductie van een ouder nog zonder al te veel moeite mogelijk is.
Omgang
5. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheden die destijds aanleiding waren voor een ontzegging van de omgang, thans ook onverkort van toepassing zijn. Toen de vorige procedure begon was [kind] drie jaar oud; nu is hij zeven. De rechtbank heeft nagelaten dit oordeel te motiveren. Daarnaast is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte geen proefomgangsregeling heeft vastgesteld, gelet op het advies van de raad om de omgangsregeling weer voorzichtig op te starten.
6. De moeder stelt dat er in het belang van [kind] geen omgangsregeling dient te worden vastgesteld. [kind] is een kwetsbaar kind, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de directeur van de school van [kind]. Volgens de moeder gaat het nu juist wat beter met [kind]: hij stottert niet meer en is opener. Indien er een omgangsregeling zou worden opgelegd, zouden deze verbeteringen teniet worden gedaan. [kind] wil niet naar de vader en raakt in paniek bij de gedachte dat hij zou moeten. [kind] is in het verleden geslagen door de vader en heeft daarnaast ook slechte herinneringen aan zijn rijstijl. De moeder heeft hem beloofd dat hij niet naar de vader hoeft. Voorts erkent de moeder dat zij in het verleden begeleiding nodig heeft gehad, maar verklaart dat het nu heel goed met haar en [kind] gaat.
7. De raad heeft ter zitting gesteld dat er reeds lange tijd geen bemoeienis is geweest in deze zaak. Destijds heeft de raad omgang in een omgangshuis geadviseerd, gelet op de moeite die de moeder met de situatie had en de weinige contacten die tussen [kind] en de vader hadden plaatsgehad. De raad acht contact met beide ouders in het belang van het kind, waarbij evenwel de nodige steun dient te worden verleend.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er ten aanzien van de vader geen contra-indicaties zijn die een omgangsregeling tussen hem en [kind] in de weg staan. Eveneens is echter gebleken dat de moeder - ondanks de vele jaren die zijn verstreken sinds het uiteengaan van partijen - nog immer niet in staat is om [kind] de ruimte te geven om contact met zijn vader te krijgen. [kind] wordt hierdoor de kans ontnomen om zijn vader te leren kennen, hetgeen een gezonde ontwikkeling van een kind in de weg kan staan. Ook de inmiddels ontstane angsten voor de vader bij [kind] zouden door daadwerkelijke confrontatie met de vader weggenomen kunnen worden.
Nu er echter nog altijd geen draagkracht bij de moeder is voor een omgangsregeling tussen [kind] en de vader, acht het hof het vaststellen ervan in strijd met de zwaarwe-gende belangen van [kind]. Gelet op [kind]’s leeftijd is hij immers geheel afhankelijk van zijn dagelijkse verzorger, te weten de moeder. Het hof acht het aannemelijk dat een gedwongen omgangsregeling in de thuissituatie thans dermate veel spanningen met zich zou brengen dat dit ten koste gaat van [kind]. Het hof ziet derhalve evenmin mogelijkheden thans een proefomgangsregeling op te leggen. Het hof zal de be-streden be-schik-king be-krachtigen.
9. Ter zitting heeft de moeder verklaard post voor [kind] afkomstig van de vader aan [kind] te zullen geven. Het hof gaat er vanuit dat zij haar ter zitting gedane toezegging gestand zal doen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Gerretsen-Visser en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge-staan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier en uit-gespro-ken ter openba-re terechtzit-ting van 14 december 2005.