Uitspraak : 14 december 2005
Rekestnummer : 400-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-1503
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats],
zetelend te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in het incidentele beroep,
hierna te noemen: de ambtenaar,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
[geIntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens appellante in het incidentele hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.R. Mantz.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
2. [belanghebbende 2],
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige [kind],
kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ambtenaar is op 31 maart 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 8 december 2004, welke de ambtenaar bekend was geworden middels een brief van 31 december 2004 van de advocaat van de moeder.
De moeder heeft op 31 augustus 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van de ambtenaar zijn bij het hof op 13 april 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de bijzondere curator is bij het hof op 25 augustus 2005 een schriftelijke reactie ingekomen.
Op 14 september 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de heer [naam], ambtenaar van de burgerlijke stand, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I. Petkovski. De bijzondere curator was wegens ziekte verhinderd, zoals later bevestigd in een brief van de bijzondere curator van 19 september 2005. Partijen hebben het woord gevoerd. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal mr. J.P. Wittop Koning, heeft mondeling geconcludeerd.
Ter zitting is afgesproken, dat de moeder een gewijzigd verzoekschrift bij het hof zou indienen.
Op 30 september 2005 is een gewijzigd verzoekschrift van de moeder ingekomen.
Daarop zijn reacties ingekomen van de bijzondere curator ( bij brief van 24 oktober 2005), de ambtenaar (bij brief van 11 november 2005) en het openbaar ministerie (bij brief van 14 november 2005).
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De moeder en de man zijn op [datum] te [plaats] te Joegoslavië met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op [datum] te [plaats] ontbonden.
Op [geboortedatum] is te [geboorteplaats] uit de moeder geboren:[belanghebbende 1], verder: [kind].
Op 5 juli 2004 heeft de moeder de rechtbank te Rotterdam verzocht te bepalen dat [kind] niet wordt aangemerkt als wettig kind van [belanghebbende 2], de man, door toepassing van het Nederlands recht dan wel het Joegoslavische recht, met benoeming van een bijzonder curator om de belangen van [kind] in deze procedure te vertegenwoordigen. Bij het inleidend verzoek is als bijlage een door de man op 28 juni 2004 ondertekende verklaring overgelegd, waarin hij verklaart niet de biologische vader te zijn van [kind] en niet te hebben ingestemd met een daad die de verwekking van [kind] ten gevolge heeft gehad. Bij beschikking van de rechtbank van 23 juli 2004 is tot bijzondere curator benoemd mr. D.L. van Dam, advocaat te Rotterdam. Bij beschikking van de rechtbank van 16 augustus 2004 is mr. Van Dam vervangen door [belanghebbende 2], eveneens advocaat te Rotterdam.
De bijzondere curator heeft de rechtbank geadviseerd het inleidend verzoek van de moeder in te willigen. Het openbaar ministerie heeft eveneens geconcludeerd tot inwilliging van het inleidend verzoek van de moeder
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen, en vastgesteld dat de man niet de wettige vader is van [kind]. Daarop heeft de ambtenaar geweigerd het bestreden vonnis in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De ambtenaar verzoekt bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van moeder in eerste aanleg alsnog af te wijzen.
2. De moeder heeft het beroep bestreden. In incidenteel beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking op dit punt, last te geven aan de ambtenaar tot wijziging c.q. correctie van de geboorteakte van [kind].
3. Ter zitting heeft de moeder haar verweer en verzoek gewijzigd. Zij ontkent dat [belanghebbende 2] de biologische vader is van [kind] en zij verzoekt het hof de ambtenaar te gelasten om hiervan op de geboorteakte van [kind] en/of in het bevolkingsregister melding te maken. Voorts verzoekt zij het vaderschap van [man2], de huidige partner van de moeder, met wie zij reeds geruime tijd in gezinsverband samenwoont, van [kind] in rechte vast te stellen en de ambtenaar te gelasten om op de geboorteakte van [kind] en/of in het bevolkingsregister op te nemen c.q. te verbeteren dat [man2], hierna te noemen: de partner, de vader is van [kind]. Tenslotte verzoekt zij het hof vast te stellen dat [kind] de geslachtsnaam [man2] krijgt en de ambtenaar te gelasten de geslachtsnaam van [kind] te wijzigen in [man2]. Bij dat gewijzigd verzoek is een door de partner getekende verklaring overgelegd, waarin hij zich akkoord verklaart met het verzoek van de moeder.
4. De ambtenaar voert hiertegen slechts in zoverre verweer, dat zijns inziens een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan plaatsvinden in de situatie, waarin [kind] twee vaders heeft. Zijns inziens dient de ontkenning van het vaderschap in rechte eerst vast te staan alvorens de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de partner kan plaatsvinden. Anders dan de bijzondere curator, die ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] voorstaat en vervolgens concludeert tot erkenning van [kind] door de partner, geeft de ambtenaar de voorkeur aan gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de partner.
5. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd dat de ambtenaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard bij gebreke van enig rechtens te respecteren belang, subsidiair dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd met verbetering van gronden, dat het verzoek van de moeder in het incidentele beroep tot ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] met een beroep op art. 1:199 BW dient te worden afgewezen en dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de partner.
6. Het hof overweegt dat de ambtenaar als in eerste aanleg niet verschenen belanghebbende ontvankelijk is in het hoger beroep. De ambtenaar dient op grond van zijn taakomschrijving ex art. 1:16a BW juncto art.1:20 BW als belanghebbende te worden aangemerkt.
7. De moeder dient ontvankelijk te worden verklaard in haar gewijzigde verzoek. Ter zitting heeft de ambtenaar laten weten geen bezwaar te maken tegen de wijziging van het verzoek en hebben beide partijen hun standpunt ter zake kunnen toelichten. Nu voorts de moeder, daartoe in de gelegenheid gesteld, haar gewijzigd verzoek na de mondelinge behandeling schriftelijk heeft ingediend, terwijl de ambtenaar en het openbaar ministerie schriftelijk hierop hebben gereageerd, is aan de eis van hoor en wederhoor voldaan.
8. Aangezien de moeder en de heer [belanghebbende 1] ten tijde van de huwelijkssluiting en van de echtscheiding de Joegoslavische nationaliteit hadden, wordt krachtens artikel 1.1 van de Wet Conflictenrecht Afstamming (WCA) door het Joegoslavische recht bepaald, of [kind] in familierechtelijke betrekkingen is komen te staan tot de met de moeder gehuwd geweest zijnde man. Artikel 86 van de Joegoslavische wet over het huwelijk en de familierechtelijke betrekkingen bepaalt dat de heer [belanghebbende 1] de wettige vader van [kind] is. Zij heeft mitsdien de Joegoslavische nationaliteit. Op grond van artikel 2 WCA dient Joegoslavisch recht te worden toegepast op de procedure tot ontkenning van het vaderschap. Overeenkomstig artikel 103 van die Joegoslavische wet kan de moeder binnen de termijn van zes maanden na de geboorte van het kind ontkennen, dat de wettige vader de biologische vader van het kind is. Nu het in hoger beroep overgelegde verzoekschrift in eerste aanleg, waarbij de moeder het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] van [kind] heeft ontkend, blijkens de stempels op dat verzoekschrift op 5 juli 2004 bij de rechtbank is ingekomen, is het verzoek tot (gegrondverklaring van de) ontkenning van het vaderschap ook overeenkomstig het Joegoslavische recht tijdig ingediend. De heer [belanghebbende 1] heeft op 29 juni 2004 een verklaring ondertekend, waarin hij verklaart niet de biologische vader te zijn van [kind] en voorts, dat hij niet heeft ingestemd met de daad die de verwekking van het kind ten gevolg kan hebben gehad. De bijzondere curator heeft verzocht het verzoek van de moeder tot (gegrondverklaring) van de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] toe te wijzen.
9. Op grond van het voorgaande ligt het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] voor toewijzing gereed. Aan de ambtenaar zal derhalve worden gelast de geboorteakte van [kind] door middel van de vermelding van onderhavige uitspraak te verbeteren.
10. Vervolgens dient het verzoek van de moeder, mede namens haar partner, tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de partner van [kind] te worden beoordeeld. Hiervan kan pas sprake zijn, nadat de beschikking, waarbij de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] gegrond is verklaard, in kracht van gewijsde is gegaan, omdat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [kind] niet kan geschieden, zolang zij twee wettige ouders heeft.
11. [kind] heeft onder meer belang bij de toewijzing van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van haar moeders partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft, omdat een dergelijke beslissing terugwerkt tot haar geboorte, waardoor ook zij de Nederlandse nationaliteit verwerft.
12. Het hof acht de omstandigheid, dat de partner in gezinsverband samenwoont met de moeder en met [kind], en dat hij heeft ingestemd met het betreffende verzoek van de moeder, echter onvoldoende om het vaderschap van de partner gerechtelijk vast te stellen. De verklaring van de partner levert immers slechts het vermoeden op dat hij de verwekker is van [kind] en de wetgever heeft met de wijziging van art. 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap beoogd oneigenlijke erkenningen tegen te gaan. Gelet op de mogelijkheid van misbruik acht het hof het in strijd met het openbaar belang om het vaderschap in rechte vast te stellen zonder dat grondig onderzoek is verricht naar de vraag of de partner inderdaad de verwekker is van [kind]. Om die reden zal het hof een deskundigenonderzoek gelasten om onderzoek te doen verrichten naar de vraag of de partner de verwekker is van [kind].
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart het verzoek van de moeder tot ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 2] van [kind], de op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren dochter van de moeder, gegrond;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - indien daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam deze beschikking in zoverre in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand door middel van een latere toevoeging aan de geboorteakte van [kind] en deze in zoverre te verbeteren;
houdt de beslissing ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [man2] van [kind] aan tot na de inschrijving van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de heer [belanghebbende 1] in de registers van de burgerlijke stand als hierboven vermeld;
gelast een DNA-onderzoek ter beantwoording van de vraag of heer [man2] voormeld de verwekker van [kind] kan zijn en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid;
bepaalt dat de moeder, [kind] en de heer [man2] hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijd uit te voeren in samenwerking met het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst, afdeling bloedgroepengenetica te Amsterdam, mevrouw dr. G.G. de Lange;
verzoekt de deskundige om uiterlijk op 1 april 2006 het resultaat van het onderzoek aan het hof te doen toekomen, met vermelding van de kosten van het onderzoek;
bepaalt dat de kosten van dit deskundigenbericht voor rekening van de moeder komen;
houdt de zaak aan tot pro forma zaterdag 1 april 2006;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Pannekoek-Dubois en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2005.