Uitspraak : 1 februari 2006
Rekestnummer : 808-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05.305
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats], India,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.A. Schipper,
[geïntimeerde],
wonende te [plaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.H. van Haga.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 8 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 juni 2005.
De man heeft op 23 december 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 juli 2005, 20 juli 2005 en op 27 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 december 2005 en op 29 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 2 december 2005 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen en hun procureurs. De vrouw werd bijgestaan door M.G. Bink, 26 jaar, wonende te 's-Gravenhage, tolk in de Engelse taal, die de door de wet vereiste belofte heeft afgelegd. De man werd bijgestaan door A. Nieuwland-Helou, 52 jaar, wonende te Kapelle, tolk in de Engelse taal, die de door de wet vereiste eed heeft afgelegd. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, mrs Schipper en Van Haga onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen ouders het volgende vast.
Partijen zijn op [datum] te [plaats], Verenigde Staten, met elkaar gehuwd. De vrouw heeft de Nepalese nationaliteit en de man heeft de Ierse nationaliteit. Uit hun huwelijk is het volgende, nog minderjarige kind:
[kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verder: [kind]. [kind] verblijft bij de vrouw.
Op 17 januari 2005 heeft de man bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Het verzoekschrift is per gewone post toegezonden aan het adres [adres] te ’s-Gravenhage en op 8 maart 2005 per deurwaardersexploot aldaar ten name van de vrouw betekend. De man heeft daarin onder meer verzocht te bepalen dat [kind] haar gewone verblijfplaats bij de man zal hebben. De vrouw is in eerste aanleg niet verschenen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking heeft de rechtbank verder - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald, dat [kind] haar gewone verblijfplaats bij de man zal hebben.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de tussen partijen uitgesproken echtscheiding en de gewone verblijfplaats van [kind].
2. De vrouw verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog de nietigheid van het betekeningsexploot uit te spreken, dan wel subsidiair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald, dat [kind] haar gewone verblijfplaats zal hebben bij de man en opnieuw beschikkende te bepalen, dat zij haar gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw. De man bestrijdt haar beroep.
3. Als eerste grief tegen de bestreden beschikking heeft de vrouw aangevoerd, dat het inleidend verzoek van de man niet op de juiste wijze aan de vrouw is betekend. Hij heeft erop aangestuurd, dat het verzoekschrift de vrouw niet zou bereiken en dat zij geen verweer zou kunnen voeren. Hij heeft het verzoekschrift op 8 maart 2005 laten betekenen op het adres [adres] te [woonplaats], terwijl hij ervan op de hoogte was dat de vrouw niet in Nederland verbleef. Ook is er een verweertermijn van zes weken in het betekeningsexploot vermeld, terwijl op grond van de wettelijke regels een termijn van drie maanden moet worden gehanteerd indien de verweerder in het buitenland verblijft. Hij heeft de rechtbank opzettelijk onjuist dan wel onvolledig geïnformeerd over de feitelijke verblijfplaats van de vrouw, terwijl hij wist, dan wel kon weten, waar de vrouw ten tijde van de oproepingen wèl verbleef. Niettegenstaande herhaalde verzoeken van de vrouw aan de man heeft zij geen exemplaar van het inleidend verzoekschrift ontvangen.
4. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat zij echtscheiding heeft aangevraagd in Nepal op 20 december 2004. Zij heeft de man van deze procedure op de hoogte gesteld. De man heeft in die procedure geen verweer gevoerd. Bij beslissing van [datum] is door de Nepalese rechter de echtscheiding uitgesproken en is vastgesteld dat de vrouw het gezag over [kind] zal hebben. De man heeft geen rechtsmiddelen tegen die beslissing aangewend, zodat die inmiddels onaantastbaar is. Zodra de Nepalese beslissing in het Nederlands is vertaald, zal de vrouw de erkenning daarvan verzoeken door de Nederlandse rechter. De Nederlandse rechter had derhalve de beslissing in de door de man aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure moeten aanhouden in afwachting van de uitkomst van de reeds tussen partijen aanhangig zijnde procedure in Nepal.
5. De man heeft erkend dat hij wist dat de vrouw op 16 december 2004 met [kind] naar Nepal voor familiebezoek was vertrokken, dat zij hem op 24 december 2004 heeft laten weten dat zij niet naar Nederland zou terugkeren en dat zij tot de datum van de behandeling ter zitting van het hof op 4 januari 2006 niet in Nederland is geweest. Hij heeft erkend dat hij - op aanraden van zijn toenmalige advocaat - de rechtbank verkeerd heeft voorgelicht omtrent de werkelijke verblijfplaats van de vrouw en van [kind]. Niettemin handhaaft hij zijn stelling, dat hij het verzoekschrift tot echtscheiding rechtsgeldig kon laten betekenen aan het adres van de vrouw in [woonplaats], omdat zij hem herhaalde malen had laten weten dat zij met [kind] naar [woonplaats] zou terugkeren.
6. Voorts erkent de man dat de vrouw op 20 december 2004 in Nepal een echtscheidingsprocedure tegen hem is begonnen. Hij stelt echter dat de betekening door de vrouw aan de man incorrect is geweest, dat hij geen afschrift van het echtscheidingsverzoek heeft ontvangen en dat de rechter te Nepal daarom geen beslissing had mogen nemen. Voorts stelt hij dat de rechtbank te Nepal geen rechtsmacht toekwam omdat de door de vrouw gememoreerde incidenten niet in Nepal hebben plaatsgehad. Hij heeft zijn advocaat in Nepal onlangs de opdracht gegeven om stappen tegen het Nepalese vonnis te ondernemen.
Voorts heeft de man aangevoerd, dat weliswaar artikel 12 Rv luidt, dat de Nederlandse rechter een zaak kan aanhouden, indien de zaak reeds voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, maar dat de Nederlandse rechter daartoe niet verplicht is. De man betwist dat de beslissing van de Nepalese rechter in Nederland kan worden erkend; er is immers geen sprake geweest van een behoorlijke rechtspleging in Nepal, mede wegens gebrek aan hoor en wederhoor, en de Nepalese rechter had geen rechtsmacht. Erkenning van de Nepalese uitspraak is daarom volgens de man in strijd met de Nederlandse openbare orde.
7. Partijen hebben een groot aantal stukken overgelegd, waarvan een gedeelte gesteld in een buitenlandse taal. Voorts heeft de man een aantal DVD's overgelegd, waarop Engels wordt gesproken. Zoals partijen ter zitting is meegedeeld, is een grondbeginsel, dat in procedures voor de Nederlandse rechter het Nederlands als rechtstaal wordt gebezigd. Het hof zal daarom geen acht slaan op stukken in een vreemde taal die niet voorzien zijn van een beëdigde vertaling in het Nederlands, tenzij de verklaringen van partijen over de inhoud van zo'n stuk ter zitting eensluidend geweest zijn.
8. De rechtsmacht van de rechtbank te ’s-Gravenhage is niet bestreden door partijen, noch is het hof ambtshalve gebleken dat die rechtbank niet bevoegd zou zijn. Mitsdien gaat het hof van die bevoegdheid uit. Artikel 815 lid 1 sub a Rv vereist dat een inleidend verzoekschrift strekkende tot echtscheiding mede bevat de woonplaats en de werkelijke verblijfplaats van de echtgenoot die niet de verzoeker is. Het inleidend verzoek vermeldt als woonplaats van de vrouw [adres] te [woonplaats]. Aldaar heeft op 8 maart 2005 de betekening ingevolge het bepaalde in artikel 816 lid 1 Rv plaatsgevonden. Een werkelijke verblijfplaats is niet vermeld.
9. Naar het oordeel van het hof heeft de betekening aldus niet op de wettelijk juiste wijze plaatsgevonden. Onder het begrip woonplaats dient immers te worden verstaan – overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:10 BW – de woonstede, de plaats waar iemand werkelijk woont met zijn gezin, zijn zakelijke belangen behartigt en regelmatig ’s nachts slaapt. Blijkens het proces-verbaal van aangifte (nr PL 1511/2004/77005-8) opgenomen op 18 mei 2005 en gesloten en getekend op 20 mei 2005 heeft de man verklaard:
Ik doe aangifte tegen mijn vrouw, zij heeft mijn dochter meegenomen naar Nepal en wil haar niet terugbrengen naar Nederland. (...)
Mijn vrouw nam [kind] 16 december 2004 mee naar Nepal voor een vakantie. Ik ging daar natuurlijk mee akkoord. Ze zouden morgen 25 december 2004 terugkomen. Nu belde mijn vrouw mij op 24 december 2004 vanuit het huis van haar ouders in Nepal op. Ze vertelde me dat ze niet van plan was om terug te komen naar Nederland. Ze vertelde me dat ze samen met mijn dochter in Nepal blijft en dat ze daarvandaan haar scheiding en de omgang voor onze dochter en zal zorgen dat ze alle rechten krijgt met betrekking tot onze dochter. (...)
Ik weet dat mijn dochter en mijn vrouw op dit moment in [woonplaats] verblijven. Het exacte adres heb ik nog niet maar ik hoop dat binnenkort te krijgen via mijn vrouw. Ik heb namelijk nog steeds elke dag telefonisch contact met mijn dochter. Ik heb nog wel contact met vrouw maar dat is niet dagelijks. Ik heb verder nog contact via E-mail met mijn vrouw.
De man wist mitsdien ten tijde van het uitbrengen van het verzoekschrift en het doen van de betekening dat de vrouw haar woonplaats niet meer had op het door hem vermelde adres. Onder deze omstandigheden had het op de weg gelegen van de man deze gegevens omtrent de woon- en verblijfplaats van de vrouw in het verzoekschrift te vermelden, althans nadien aan de rechtbank mede te delen. Ook op andere wijze heeft de man, die in die tijd contact met de vrouw had, haar niet van het indienen van zijn verzoek in kennis gesteld. Daardoor is de vrouw ten onrechte de mogelijkheid tot verweer in de procedure in eerste aanleg onthouden en is zij onredelijk benadeeld in haar verdediging. Daaraan doet niet af, dat de vrouw enige malen heeft toegezegd, dat zij met [kind] naar Nederland zou terugkeren, te meer niet, nu de man heeft erkend dat zij telkens kort daarop deze toezeggingen weer ongedaan heeft gemaakt. Evenmin doet daaraan af dat de vrouw – naar de man stelt – een woning op het door de man genoemde adres heeft gehuurd, noch dat de inrichting van die woning – volgens de man – tot eind maart 2005 volledig in stand is geweest. Ook een vermelding in enige bevolkingsboekhouding van dat adres als woonadres van de vrouw maakt dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet anders, noch het feit dat de eerdere raadsman van de man hem heeft geadviseerd de betekening aan meergenoemd adres te doen. Dit betekent dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. De eerste grief van de vrouw treft derhalve doel.
9. Nu de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd, behoeft de tweede grief geen behandeling meer, omdat deze ziet op een beslissing inzake een nevenverzoek behorende bij het inleidend verzoek tot echtscheiding.
10. Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de man strekkende tot echtscheiding met nevenverzoek in hoger beroep opnieuw moeten beoordelen. Daarbij is het navolgende van belang. De man heeft erkend dat hij wist dat de vrouw in Nepal een echtscheidingsprocedure tegen de man heeft ingesteld. De vrouw heeft een fax van 27 januari 2005 overgelegd van de man aan zijn advocaat in Nepal, waaruit blijkt dat hij het echtscheidingsverzoek van de vrouw heeft ontvangen. De man, wetende van de procedure in Nepal, heeft daartegen geen verweer gevoerd. Hij had eveneens wetenschap van de Nepalese beslissing, die is uitgesproken op [datum] en hij heeft erkend, dat hij niet tijdig een rechtsmiddel tegen die echtscheidingsbeslissing heeft ingesteld. Tussen partijen staat voorts vast dat de Nepalese uitspraak, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Uit de stellingen van de vrouw met betrekking tot het in kracht van gewijsde gaan van voornoemde Nepalese beslissing leidt het hof af dat zij daarmee ook op het oog heeft dat de echtscheiding daadwerkelijk is ingetreden. De man heeft niet aangevoerd dat de in Nepal tussen partijen uitgesproken echtscheiding niet verwezenlijkt is. Mitsdien gaat het hof er van uit dat de echtscheiding in Nepal een feit is. Weliswaar heeft de man ter zitting verklaard dat hij zijn advocaat in Nepal de opdracht heeft gegeven om alsnog stappen tegen dit vonnis te ondernemen, doch van een dergelijke opdracht is niet gebleken, noch is aangegeven, op grond van welke wettelijke Nepalese bepalingen herziening van een beslissing, die in kracht van gewijsde is gegaan, mogelijk is. Het hof zal dan ook geen rekening houden met een eventuele herziening van de Nepalese uitspraak.
11. De man heeft bezwaar gemaakt tegen een eventuele erkenning van het Nepalese echtscheidingsvonnis, indien zulks zou geschieden op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 Wet conflictenrecht echtscheiding, hierna ook te noemen WCE, daarbij aanvoerende dat aan de vereisten van lid 1 niet is voldaan, in het bijzonder niet doordat het hem heeft ontbroken aan het recht op hoor en wederhoor en dat hem het inleidende geschrift niet, althans niet juist is betekend.
12. Nu de man blijkens de hiervoor genoemde fax van 27 januari 2005 – waarvan de inhoud door de man niet is bestreden – wist van het aanhangig maken in Nepal door de vrouw van een echtscheidingsprocedure en daartegen desondanks geen verweer heeft gevoerd, noch – wetende bovendien dat de beslissing op [datum] door de Nepalese rechter was uitgesproken – tijdig een rechtsmiddel tegen die echtscheidingsbeslissing heeft ingesteld, is het hof onder deze omstandigheden van oordeel dat de echtscheidingsbeslissing van [datum] van de Nepalese rechter op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 WCE kan worden erkend. De man heeft – minst genomen – stilzwijgend met die procedure in Nepal ingestemd, dan wel zich na die procedure neergelegd bij de uitgesproken echtscheiding. In dat geval is niet meer van belang of voldaan is aan de vereisten van het eerste lid van artikel 2 WCE.
13. De man heeft zich voorts beroepen op de exceptie van de openbare orde, in die zin dat erkenning van de Nepalese beslissing afbreuk zou doen aan fundamentele waarden. Nu de man niet aangeeft welke fundamentele waarden met betrekking tot zo’n erkenning hier aan de orde zijn, noch op welke wijze het afbreuk doen aan die fundamentele waarden kan leiden tot strijd met de openbare orde in geval van een erkenning van de Nepalese echtscheidingsbeslissing, moet het hof dit verweer verwerpen. Voor zover de exceptie haar grond zou vinden in de door de man gestelde ontvoering door de vrouw van der partijen kind [kind], moet zij eveneens worden verworpen, nu deze gestelde ontvoering – al aangenomen dat daarvan sprake is – niet leidt tot een inbreuk op de openbare orde met betrekking tot een erkenning van de in Nepal uitgesproken echtscheiding in Nederland.
14. Op grond van dit een en ander kan niet nogmaals de echtscheiding met nevenverzoeken tussen partijen worden uitgesproken, zodat het inleidend verzoek van de man dat daartoe eveneens strekt alsnog dient te worden afgewezen.
15. De man heeft nog aangevoerd, dat bij vernietiging van de bestreden beschikking, ten onrechte wordt gehonoreerd dat de vrouw [kind] naar het buitenland heeft ontvoerd, en wel naar een land dat niet is aangesloten bij het Haagse Verdrag van 1980 inzake ontvoering van kinderen, waarvandaan het niet mogelijk is om [kind] naar Nederland terug te geleiden. Het hof overweegt dat in de onderhavige procedure uitsluitend aan de orde is de door de man verzochte echtscheiding met nevenverzoek. Het hof komt derhalve niet toe aan een beslissing ten aanzien van de door de man gestelde ontvoering door de vrouw van het kind van partijen naar Nepal, respectievelijk India.
16. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen behandeling, nu dat niet kan leiden tot een andere beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de man alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van den Wildenberg, en Stille, bijgestaan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2006.