Uitspraak : 8 februari 2006
Rekestnummer : 1004-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05-277
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.E.H.G. le Clercq-Tijks.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 26 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 12 juli 2005.
De vrouw heeft op 7 november 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 13 september 2005, 23 september 2005, 5 oktober 2005 en 20 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. K.L. ten Have, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 31 januari 2003 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [datum].
Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts onder meer bepaald, dat de man aan de vrouw aan alimentatie dient te betalen een bedrag van € 3.740,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 10 januari 2005 heeft de man de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man vast te stellen op nihil, dan wel een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de man afgewezen. Voorts is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het veroordelen van de man in de proceskosten.
Met ingang van 1 januari 2006 bedraagt de in 2003 vastgestelde alimentatie voor de vrouw als gevolg van de wettelijke verhogingen € 3.910,55 per maand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw: de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de man toe te wijzen in dier voege, dat de door de man te betalen alimentatie wordt gesteld op nihil, dan wel op een bedrag dat het hof juist acht. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. De man stelt in zijn eerste en tweede grief – kort gezegd – dat de rechtbank ten onrechte de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden en aldus de man de mogelijkheid heeft onthouden alsnog stukken over te leggen. De vrouw heeft gesteld dat de man het afwijzen van zijn verzoek tot aanhouding volledig aan zichzelf te wijten heeft, door niet, zelfs niet na herhaalde aanmaningen, de gevraagde stukken over te leggen.
4. Het hof overweegt het volgende. Het hof meent dat de rechtbank op goede gronden de man niet alsnog in de gelegenheid heeft gesteld stukken over te leggen. Bovendien is de man in hoger beroep opnieuw in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen. Zo er al sprake is geweest van een omissie in eerste aanleg, dan is deze in hoger beroep hersteld. De eerste en de tweede grief van de man falen mitsdien.
5. De man voert in zijn derde grief aan dat zijn verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie ten onrechte door de rechtbank is afgewezen. De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor hij niet langer de draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen en hij heeft in hoger beroep een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit zulks volgens hem blijkt. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
6. Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een wijziging van omstandigheden niet langer de draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen, nu zijn stelling niet gesteund wordt door de feiten en uit zijn eigen draagkrachtberekening blijkt, dat hij nog steeds in staat is de door de rechtbank te Rotterdam in haar beschikking van 31 januari 2003 vastgestelde partneralimentatie te voldoen. Ook de derde grief van de man faalt.
7. De man heeft in eerste aanleg – ondanks daartoe ruimschoots in de gelegenheid te zijn gesteld – niet de door de rechtbank verlangde stukken overgelegd, zodat de rechtbank – mede op grond daarvan – het inleidend verzoek van de man heeft afgewezen. In hoger beroep heeft de man zijn stellingen onderbouwd met stukken waaruit op het eerste zicht reeds blijkt, dat die stellingen niet houdbaar zijn. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de kosten in hoger beroep aan de zijde van de vrouw gevallen ten laste van de man moeten worden gebracht.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking met verbetering van gronden;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw tot aan deze uitspraak bepaald op € 2.032,-, gespecificeerd als volgt:
- € 244,- vastrecht;
- € 1.788,- salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Reinking en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2006.