ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2028

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200600204
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.P.C.M. Bruinsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met verjaring na wetswijzigingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2006, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal. De verdachte was aangeklaagd, maar het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging. Dit oordeel was gebaseerd op de wetswijzigingen die op 1 januari 2006 in werking traden, waarbij aan artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht een nieuwe bepaling werd toegevoegd. Deze bepaling stelt dat het recht tot strafvordering vervalt indien er een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn.

In deze specifieke zaak was de verjaringstermijn voor de tenlastegelegde feiten, die overtredingen betroffen, vastgesteld op twee jaren. Aangezien er meer dan vier jaren waren verstreken sinds de pleegdatum van de feiten, oordeelde het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de vervolging van de verdachte stopzette.

De uitspraak benadrukt de impact van de wetswijzigingen op de strafvervolging en de noodzaak voor het openbaar ministerie om binnen de gestelde termijnen te handelen. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar verjaring een rol speelt. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken over de toepassing van de nieuwe wetgeving en de gevolgen daarvan voor lopende strafzaken.

Uitspraak

Gerechtshof te 's-Gravenhage
Rolnummer: 22-006002-04
Parketnummer(s): 09-161460-01
TEGENSPRAAK
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer van 1 februari 2006 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Met ingang van 1 januari 2006 is aan artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de volgende zin toegevoegd: "Het recht tot strafvordering vervalt evenwel indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn." (Kamerstukken 28 495, Stb 2005, 595) Er is op dit punt geen overgangsrecht, zodat naar het oordeel van het hof artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast.
Nu er na de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten, welke overtredingen betreffen waarvan de verjaring op grond van artikel 70 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht twee jaren bedraagt, meer dan vier jaren zijn verstreken dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging te worden verklaard.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van griffier mr. J.P Lahr.