ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2028
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- W.P.C.M. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met verjaring na wetswijzigingen
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2006, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal. De verdachte was aangeklaagd, maar het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging. Dit oordeel was gebaseerd op de wetswijzigingen die op 1 januari 2006 in werking traden, waarbij aan artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht een nieuwe bepaling werd toegevoegd. Deze bepaling stelt dat het recht tot strafvordering vervalt indien er een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn.
In deze specifieke zaak was de verjaringstermijn voor de tenlastegelegde feiten, die overtredingen betroffen, vastgesteld op twee jaren. Aangezien er meer dan vier jaren waren verstreken sinds de pleegdatum van de feiten, oordeelde het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de vervolging van de verdachte stopzette.
De uitspraak benadrukt de impact van de wetswijzigingen op de strafvervolging en de noodzaak voor het openbaar ministerie om binnen de gestelde termijnen te handelen. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar verjaring een rol speelt. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken over de toepassing van de nieuwe wetgeving en de gevolgen daarvan voor lopende strafzaken.