ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2660

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
617-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Stille
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen na ontslag en vertrekstimuleringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 1 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van alimentatieverplichtingen. De appellant, de man, had in 2004 verzocht om de door hem te betalen partner- en kinderalimentatie te verlagen naar nihil, na gebruik te hebben gemaakt van een vertrekstimuleringsregeling van zijn werkgever, die hem een ontslagvergoeding van € 87.403,- had aangeboden. De man had eerder een alimentatie van € 443,83 per maand voor de vrouw en € 125,78 per maand per kind vastgesteld gekregen, maar stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door zijn ontslag en lagere inkomen na omscholing.

De vrouw, de geïntimeerde, voerde verweer en stelde dat de man geen gebruik had hoeven maken van de vertrekstimuleringsregeling en dat hij mogelijk op een andere afdeling had kunnen blijven werken. Het hof oordeelde dat de man aannemelijk had gemaakt dat hij actief had gesolliciteerd naar andere functies, maar dat hij geen draagkracht had om alimentatie te betalen. Het hof concludeerde dat de man, gezien zijn huidige inkomen van gemiddeld € 680,- netto per maand, geen financiële ruimte had om de alimentatie voor de vrouw te voldoen.

Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 oktober 2004 op nihil werd gesteld. Tevens werd bepaald dat de vrouw de eventueel door de man betaalde alimentatie na deze datum niet hoefde terug te betalen. Deze uitspraak benadrukt de invloed van veranderde financiële omstandigheden op alimentatieverplichtingen en de noodzaak om deze regelmatig te herzien.

Uitspraak

Uitspraak : 1 februari 2006
Rekestnummer : 617-H-05
Rekestnr. rechtbank : A. 04.5769
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W.K. van Duren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. F.A.M. Engels.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 mei 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 15 maart 2005.
De vrouw heeft op 11 juli 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 juli 2005 en 9 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 december 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 9 januari 2002 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken, die op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is onder meer, met ingang van de datum dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bepaald op € 443,83 per maand (per 1 januari 2005 geïndexeerd € 499,85 per maand), naast een kinderalimentatie van € 125,78 per maand per kind (per 1 januari 2005 geïndexeerd € 141,66 per maand per kind) ten behoeve van drie uit het huwelijk van partijen geboren minderjarige kinderen danwel, als de kinderen via de vrouw verplicht verzekerd zullen worden, op € 154,26 per maand per kind (per 1 januari 2005 geïndexeerd € 173,73 per maand per kind).
Bij verzoekschrift van 11 oktober 2004 heeft de man de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht – met wijziging van de beschikking van 9 januari 2002 en het tussen partijen gesloten convenant van 18 oktober 2001 – de door hem aan de vrouw te betalen partner- en kinderalimentatie met ingang van 1 oktober 2004, althans met ingang van een datum als de rechtbank juist acht, te bepalen op nihil. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij brief van de zijde van de man van 12 januari 2005 heeft de man zijn verzoek, om de kinderalimentatie op nihil te bepalen, ingetrokken. Het verzoek om de alimentatie ten behoeve van de vrouw op nihil te bepalen is gehandhaafd.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zijn verzoek alsnog toe te wijzen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. De man heeft aan zijn inleidende verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man heeft daartoe aangevoerd dat zijn werkgever hem wegens overtolligheid van personeelsleden een vertrekstimuleringsregeling heeft aangeboden, van welke regeling hij gebruik heeft gemaakt. De werkgever van de man zal een bedrag van € 87.403,- beschikbaar stellen. Voorts heeft de man aangevoerd dat hij met ingang van 1 oktober 2004 is gaan samenwonen met zijn huidige partner, die in eigen levensonderhoud kan voorzien.
3. De man heeft twee grieven tegen de bestreden beschikking gericht. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek, om de bijdrage ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 oktober 2004 op nihil te stellen, heeft afgewezen.
4. Tussen partijen is in geschil de vraag of de man gebruik had mogen maken van de door [werkgever] aangeboden vertrekstimuleringsregeling. De man erkent dat hij de keuze heeft gemaakt om van die regeling gebruik te maken, doch heeft zijn keuze niet als een vrije keuze ervaren. De man was werkzaam als IT-consultant en medio 2004 is door zijn voormalige werkgever bekend gemaakt dat één derde van het aantal arbeidsplaatsen op de IT-afdeling zou worden geschrapt. Aanvankelijk was de man niet voornemens om gebruik te maken van de vertrekstimuleringsregeling, doch nadat hij vergeefs heeft getracht om een andere functie binnen [werkgever] te vinden, heeft hij uiteindelijk toch besloten om gebruik te maken van de eerdergenoemde regeling. De man heeft gesteld dat hij er bij een eventueel ontslag in financiële zin niet beter uit zou zijn gekomen dan thans het geval is, omdat zijn W.W.-uitkering na ontslag gedurende 24 maanden € 2.355,- bruto per maand zou hebben bedragen.
De vrouw daarentegen stelt dat de man geen gebruik had hoeven te maken van de vertrekstimuleringsregeling. Volgens haar had de man mogelijk op een andere afdeling voor [werkgever] kunnen blijven werken. De vrouw vermoedt dat de keuze van de man mede is ingegeven doordat hij (in [woonplaats]) is gaan samenwonen met zijn huidige partner. Vanwege zijn verhuizing naar [woonplaats] en het gegeven dat de man met ingang van 1 oktober 2004 een zeevaartopleiding is gaan volgen, meent de vrouw dat de man zich vermoedelijk heeft beperkt in zijn mogelijkheden om elders een fulltime baan te aanvaarden. De vrouw stelt dat de man meer zou kunnen verdienen dan bij het touringcarbedrijf waar hij sinds de beëindiging van zijn baan bij [werkgever] als oproepkracht werkzaam is.
5. Het hof acht het, in het licht van de door de man aangevoerde omstandigheden, niet verwijtbaar dat de man de keuze heeft gemaakt om gebruik te maken van de vertrekstimuleringsregeling. Naar het oordeel van het hof heeft de man aannemelijk gemaakt dat hij zowel binnen [werkgever] maar ook daarbuiten actief doch vergeefs heeft gesolliciteerd naar functies in en buiten de IT-branche. Het hof acht tevens aannemelijk dat de man binnen [werkgever] al een groot aantal maanden, voorafgaande aan het einde van zijn dienstverband, geen werkzaamheden meer om handen had. Teneinde zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren volgt de man een opleiding voor het stuurmansdiploma aan de [x] Zeevaartschool. Ter zitting heeft de man medegedeeld dat hij inmiddels het theoretische gedeelte van zijn opleiding met succes heeft afgerond doch dat hij in het kader van zijn stage nog vaaruren tekort komt, alvorens hij daadwerkelijk als stuurman mag gaan varen. Het hof gaat er, gelet op het vorenstaande, derhalve vanuit dat de man grote kans heeft om binnen afzienbare tijd weer volledig aan het arbeidsproces deel te nemen. Nu vast staat dat de man een beëindigingsvergoeding van € 87.403,- heeft ontvangen, hij die vergoeding in een stamrecht b.v. heeft gestort en hij de uitkering uit die vennootschap aanwendt om de kinderalimentatie van in totaal circa € 525,- per maand te voldoen, zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man uitsluitend uit gaan van het inkomen dat de man bij het touringcarbedrijf verdient, te weten gemiddeld (over de eerste 9 maanden van 2005) € 1.159,- bruto per maand of wel € 680,- netto per maand. Omdat de huidige partner van de man in eigen levensonderhoud voorziet, neemt het hof de norm voor een alleenstaande in aanmerking.
De man heeft gesteld dat hij een bijdrage van € 425,- per maand aan zijn partner dient te voldoen voor kost en inwoning. Omdat in voornoemd bedrag tevens kosten zijn begrepen die uit de voor de man geldende bijstandsnorm moeten worden voldaan, neemt het hof uitsluitend een redelijk bedrag aan inwoning in aanmerking. Aangezien de man zelfs zonder woonlasten reeds onder bijstandsniveau leeft, heeft de man met ingang van 1 oktober 2004 geen draagkracht om ten behoeve van de vrouw alimentatie te voldoen.
6. Nu de man met ingang van 1 oktober 2004 geen draagkracht heeft om alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen, volgt uit dit alles dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden vernietigd. De tweede grief van de man, die betrekking heeft op de behoefte van de vrouw, behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, nu bespreking ervan niet tot een ander oordeel kan leiden. Gelet op het consumptieve karakter van alimentatie zal het hof bepalen dat de vrouw de eventueel op of na 1 oktober 2004 door de man betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 9 januari 2002 - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2004 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de eventueel op of na 1 oktober 2004 door de man betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Stille en Ydema, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2006.