ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4013

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
995-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Andreae-Hartsuiker
  • A. van Leuven
  • J. Scheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 25 mei 2005, waarin een proefomgangsregeling was opgelegd. De vader, verweerder in hoger beroep, had verzocht om een omgangsregeling met hun zoon, geboren op [geboortedatum]. De rechtbank had bepaald dat de vader zes keer in het kader van Rotterdamse Omgangsbegeleiding contact mocht hebben met de zoon, met aanhouding van de zaak pro forma tot 1 oktober 2005.

Het hof overwoog dat de opgelegde proefomgangsregeling een tussenbeschikking betreft, waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij de rechter anders bepaalt. Aangezien de rechter in dit geval geen andere bepalingen had gemaakt, werd de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep. De vader had verzocht om veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep, maar dit verzoek werd afgewezen, omdat beide partijen in een aan familierechtelijke betrekkingen gelijk staande verhouding tot elkaar stonden.

De beslissing van het hof houdt in dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten betaalt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Leuven en Scheij, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 8 maart 2006.

Uitspraak

Uitspraak : 8 maart 2006
Rekestnummer : 995-R-05
Rekestnr. rechtbank : 233734/F1 RK 05-386
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.C. Grootveld,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 25 mei 2005.
De vader heeft op 27 januari 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen. De op 10 februari 2006 zijdens de moeder ingekomen stukken zijn geretourneerd.
De raad heeft het hof bij brief van 12 januari 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.T. Tilburg en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Vermeulen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. Mr. Vermeulen heeft ter zitting verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep met veroordeling in de kosten van de procedure in hoger beroep.
VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
De vader heeft op 17 februari 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Rotterdam strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn zoon [kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De moeder heeft verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is bepaald, dat de vader zes keer in het kader van Rotterdamse Omgangsbegeleiding (RO) één maal per twee weken contact mag hebben met de [kind] in het Medisch Kinderdagverblijf Klavertje Vier te Rotterdam-Hoogvliet, met aanhouding van de zaak pro forma tot 1 oktober 2005, en verzoek aan het RO en de raadslieden van partijen voor deze datum de rechtbank schriftelijk te informeren over de stand van zaken.
BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof overweegt dat uit de bestreden beschikking blijkt, dat een proefomgangsregeling is opgelegd, en dat de rechter wenst te worden voorgelicht over het verloop van de contacten en daarvan laat afhangen of er een definitieve omgangsregeling dient te worden vastgesteld. Op deze wijze houdt de rechter het onderzoek, dat veelal door de raad wordt uitgevoerd, in eigen hand. De bestreden beslissing dient derhalve te worden gekwalificeerd als een tussenbeschikking. Immers, ten aanzien van het verzoek van de vader om een omgangsregeling is geen deel- of eindbeschikking gegeven, nu het van het verloop van de bij de bestreden beschikking opgelegde proefcontacten zal afhangen, hoe de beslissing ten aanzien van de door de vader verzochte omgangsregeling zal luiden.
2. Artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat van tussenbeschikkingen afzonderlijk hoger beroep niet is toegelaten, tenzij de rechter anders bepaalt, hetgeen in casu niet is geschied.
De moeder dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
3. Het verzoek van de vader tot een veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep dient te worden afgewezen, nu partijen de ouders zijn van [kind] en dus in een aan familierechtelijke betrekkingen gelijk staande verhouding tot elkaar staan.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat elke partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Leuven en Scheij, bijgestaan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006.