ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4022

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
730-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Husson
  • A. van Nievelt
  • M. Gerretsen-Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdiencapaciteit van de vader

In deze zaak, die op 8 maart 2006 door het Gerechtshof 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De moeder, hierna aangeduid als verzoekster, heeft samen met haar advocaat, mr. V.S. Waterval, de zaak aanhangig gemaakt. De vader, verweerder in hoger beroep, is niet verschenen, hoewel hij daartoe opgeroepen was. De moeder heeft namens hun kind, [kind1], een brief overgelegd waarin hij zijn mening over de alimentatie kenbaar maakt. De zaak betreft de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vader, die sinds 21 december 2002 werkloos is en een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende inspanningen heeft geleverd om werk te vinden en dat hij een verdiencapaciteit heeft die gelijk is aan het inkomen dat hij had ten tijde van de vaststelling van de alimentatie in 2000. Het hof wijst de verzoeken van de moeder toe en verhoogt de kinderalimentatie tot € 150,- per maand per kind, met ingang van 1 maart 2005. De vader wordt verplicht deze bedragen bij vooruitbetaling te voldoen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de vader wordt niet in de proceskosten veroordeeld, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak : 8 maart 2006
Rekestnummer : 730-R-05
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-2949
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[appellant],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [kind1],
verzoekers in hoger beroep,
procureur mr. H.C. Grootveld,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Verzoekers zijn op 20 juni 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 mei 2005.
De vader heeft op 9 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van verzoekers zijn bij het hof op 15 juli 2005, 3 augustus 2005, 23 september 2005 en 7 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. V.S. Waterval, en de advocaat van de vader, mr. P. Vermeulen. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen; hij zou volgens zijn advocaat in Brazilië zitten.
[kind1] heeft de moeder schriftelijke gemachtigd om namens hem in hoger beroep op te treden.
De moeder en de raadslieden hebben het woord gevoerd. De moeder heeft ter zitting namens [kind1] een brief overgelegd, waarin hij zijn mening ten aanzien van de alimentatie kenbaar maakt.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie, de behoefte van de kinderen en de draag-
kracht van de vader. Het gaat om de navolgende drie uit het huwelijk van partijen geboren kinderen:
- [kind1], geboren op [geboortedatum];
- [kind 2], geboren op [geboortedatum];
- [kind 3], geboren op [geboortedatum].
2. Verzoekers vragen de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vader alsnog wordt afgewezen. Voorts vragen verzoekers te bepalen dat hun zelfstandige verzoek wordt toegewezen, althans een zodanig bedrag vast te stellen met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht. De vader bestrijdt het beroep.
3. Verzoekers stellen in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 december 2004 wordt bepaald op nihil. Zij stellen zich op het standpunt dat de vader zichzelf in de positie heeft gebracht dat hij de kinderalimentatie niet meer kan voldoen. De vader betwist dat het beëindigen van zijn dienstverband aan hem te wijten is en stelt dat hij heeft getracht zo spoedig mogelijk uit de bijstand te komen, onder meer door het aangaan van een dienstverband op de luchthaven Schiphol.
4. Het hof overweegt als volgt.
Uit het inleidend verzoek van de man volgt dat de alimentatie zoals die is opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 19 september 2000 destijds is vastgelegd overeenkomstig de overeenstemming tussen partijen. Het hof gaat ervan uit dat het overeengekomen bedrag van fl. 200,- (€ 90,76) per maand per kind destijds was gebaseerd op het inkomen en de lasten die de vader op dat moment had en derhalve voldeed aan de wettelijke maatstaven. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de in 2000 vastgestelde alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, heeft de vader gesteld dat hij vanaf 21 december 2002 werkloos is geraakt en dat hij sindsdien een bijstandsuitkering ontvangt. Naar het oordeel van het hof heeft de vader - nog afgezien van de vraag of de vader verwijtbaar werkloos is geworden - onvoldoende gesteld, laat staan aangetoond, welke actie hij heeft ondernomen om zo spoedig mogelijk een andere passende functie te vinden, met een vergelijkbaar inkomen als de vader had ten tijde van het vaststellen van het alimentatiebedrag in 2000. Nu niet is gebleken dat de vader zich direct na zijn ontslag in december 2002 tot het uiterste heeft ingespannen om een andere functie te vinden, heeft de vader naar het oordeel van het hof zijn verantwoordelijkheid onvoldoende genomen. Het hof is van oordeel dat van de vader een aanzienlijke inspanning verwacht kan worden bij het zoeken van een werkkring, gelet op de hoge prioriteit van de verantwoordelijkheid jegens zijn kinderen. Aan hem dicht het hof dan ook een verdiencapaciteit toe gelijk aan het inkomen dat de vader genoot in 2000 ten tijde van het vaststellen van de kinderalimentatie. Dit houdt in dat de vader in staat moet worden geacht in ieder geval de kinderbijdrage te betalen zoals die in de beschikking van 19 september 2000 is vastgesteld. Grief 1 treft derhalve doel.
5. In grief 2 stellen verzoekers dat de rechtbank ten onrechte het zelfstandige verzoek van de moeder in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank van 19 september 2000 te wijzigen in die zin dat de daarin vastgestelde bijdrage van fl. 200,- (€ 90,76 en na indexering over de afgelopen jaren thans € 105,59) te verhogen tot € 150,- per maand per kind, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, afgewezen. Verzoekers voeren hiertoe aan dat indien de vader zijn dienstverband met [werkgever] niet op eigen verzoek had laten beëindigen, hij hoogstwaarschijnlijk nu een inkomen boven het bijstandsniveau zou genieten. De vader had dan voldoende draagkracht gehad om een verhoging van de alimentatie te kunnen betalen. Verzoekers stellen dat zij - gelet op de hogere kosten van zowel [kind1] als de twee thans nog minderjarigen nu zij ouder zijn - behoefte hebben aan een verhoging van de alimentatie tot een bedrag van € 150,- per maand per kind.
6. De vader stelt dat het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering niet mag leiden tot het resultaat dat hij als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht, bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien en in geen geval mag het ertoe leiden dat zijn totale inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Ten aanzien van de behoefte van de kinderen stelt de vader dat verzoekers deze te summier hebben aangetoond.
7. Ter zitting heeft de moeder nader verklaard dat [appellant] sinds kort een opleiding volgt aan het MBO, met als studierichting ICT en dat deze opleiding drie jaar duurt. Voorts heeft de moeder verklaard dat [appellant] studiefinanciering ontvangt en dat hij per jaar € 900,- aan studiekosten moet betalen. Hij heeft geen bijverdiensten en ook de moeder beschikt niet over voldoende financiën om bij te springen, zodat [appellant] aanvullende studiefinanciering zal moeten aanvragen.
Het hof acht hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] behoefte heeft aan een bijdrage, waarbij het hof een bijdrage van € 150,- per maand redelijk acht. Wat betreft de andere twee kinderen acht het hof de stelling van de moeder dat de kosten met het ouder worden van de kinderen zijn toegenomen eveneens aannemelijk. Een bijdrage voor de twee jongste kinderen van € 150,- per maand per kind acht het hof redelijk en de behoefte van de kinderen niet te boven gaand. Daarnaast heeft de moeder nog verklaard dat de vader dikwijls naar het buitenland reist en thans in Brazilië schijnt te verblijven, voor welke reizen hij kennelijk voldoende inkomsten geniet. Dit is door de raadsman van de vader niet bestreden.
8. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4 en hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vader, alsmede gelet op de omstandigheid dat zijn inkomen bij een voortdurend dienstverband zou zijn gestegen, is het hof van oordeel dat de verdiencapaciteit van de vader voldoende ruimte biedt om een bijdrage te betalen van € 150,- per maand per kind. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de man bij deze bijdrage een fiscaal voordeel geniet.
9. Het hof acht voorts het inkomensverlies dat de man in de afgelopen jaren heeft gehad, voor herstel vatbaar. Derhalve kan de regel dat een onderhoudsplichtige bij betaling van zijn onderhoudsbijdrage niet onder 90% van de bijstandsnorm mag komen, buiten toepassing blijven.
10. Het hof acht als ingangsdatum 1 maart 2005, zijnde de maand volgend op de datum waarop de moeder haar zelfstandige verzoek tot verhoging van de alimentatie bij de rechtbank heeft ingediend, redelijk, aangezien de vader vanaf dat moment in redelijkheid rekening had kunnen houden met de mogelijkheid dat de alimentatie zou worden verhoogd tot een bedrag van € 150,- per maand per kind.
Grieft 2 treft derhalve eveneens doel.
11. De vader vraagt verzoekers te veroordelen in de proceskosten, daartoe stellende dat verzoekers al in eerste aanleg bekend waren met de slechte financiële positie van de vader en desalniettemin een verhoging van de alimentatie hebben verzocht.
12. Mede gelet op het slagen van het appèl van verzoekers, alsmede gelet op het feit dat het een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet het hof geen aanleiding om verzoekers in de proceskosten te veroordelen.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vader alsnog af;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 19 september 2000 van de rechtbank te Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [kind 2] en [kind 3] met ingang van 1 maart 2005 op € 150,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de door de vader aan [kind1] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 1 maart 2005 op € 150,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en Gerretsen-Visser, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006.