Uitspraak: 3 februari 2006
Rolnummer: 05/590
zaaknummer rechtbank: 521784 CV EXPL 04-404
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
WERKNEMER,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: Werknemer,
procureur: mr. S. de Kluiver,
DAMCO BAKKERIJGRONDSTOFFEN B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Damco;
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 14 april 2005 is Werknemer in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, sector kan-ton, locatie Schiedam, van 30 maart 2004 (tus-sen-vonnis) en 18 ja-nuari 2005 (eindvonnis), ge-we-zen tussen partijen. Bij me-mo-rie van grieven heeft Werknemer twee grie-ven tegen voormeld vonnis aange-voerd, die door Dam-co bij memorie van antwoord (met producties) zijn be-streden. Tot slot hebben par-tij-en de stukken over-gelegd en arrest ge-vraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals in het tussenvonnis in de tweede alinea na het kopje "DE BEOORDELING VAN DE VORDERING" is vermeld, alsmede van hetgeen in het eindvonnis bewezen is verklaard, nu tegen een en ander als zodanig niet is op-gekomen.
2. Het gaat, kort gezegd, om het volgende.
2.1. Werknemer, geboren op 1 januari 1956, is in 1979 bij Damco in dienst getreden en was daar laatstelijk werkzaam als bedieningsvakman/voorman produktie A.
2.2. In de brief van Damco aan Werknemer van 1 oktober 2002 is naar aanleiding van een incident van 19 september 2002 onder meer als volgt opge-nomen:
"Er zijn helaas in het bedrijf geen mensen te vinden die het voldoende hebben gezien, dan wel een belastende of ontlastende verklaring kunnen of willen afleggen over dit handgemeen. Het blijft daarom moeilijk om hier de juiste toedracht te achterhalen en een schuldige aan te wijzen.
(…)
Vanaf nu verzoek ik je met klem: indien er zich weer problemen voordien die om welke reden dan ook zijn ontstaan, dit direct te melden aan je directe chef, deze moet de zaak naar ieders tevredenheid oplossen. Geen eigen rechter spelen en je medewerking geven om ontstane pro-blemen met of tussen collega's uit te praten.
Ik wil dit incident nog afdoen met een schriftelijke waarschuwing, doch herhaling van dit soort on-enigheden en het vervolg daarop zal in de toekomst leiden tot disciplinaire maatregelen.
Ik raad je aan deze waarschuwing zeer ter harte te nemen, omdat ik niet bereid ben handge-meen tussen medewerkers in mijn afdelingen toe te staan."
2.3. Werknemer is op 23 oktober 2003 op staande voet ontslagen met als redenen dat er we-der-om een handgemeen tussen hem en zijn collega had plaatsgevonden, alsmede dat hij bonen waarvan hij wist dat deze bedorven waren, heeft verwerkt.
2.4. Werknemer heeft de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten ont-kend en de nietigheid van het onstlag ingeroepen. In eerste aanleg vordert hij, kort gezegd, doorbetaling van loon c.a. vanaf 23 oktober 2003.
2.5. In het tussenvonnis is Damco toegelaten te bewijzen dat Werknemer op 23 ok-to-ber 2002 tegenover Collega Y zodanig fysiek geweld heeft gebruikt dat deze letsel heeft opgelopen, bestaande uit pijn en striemen in de nek, alsmede dat Werknemer op 22 ok-tober 2002 bonen heeft verwerkt terwijl hij wist dat deze bedorven waren.
2.6. In het eindvonnis heeft de rechtbank Damco in voormeld bewijs geslaagd ge-acht. Zij heeft de aldus vaststaande feiten aangemerkt als voldoende redenen voor een ont-slag op staande voet en de vorderingen van Werknemer afgewezen.
3. Met grief 1 stelt Werknemer aan de orde dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Het hof overweegt als volgt.
3.1. Vast staat dat het ontslag is gegeven op de dag waarop het incident dat daar-toe de directe aanleiding was, zich heeft voorgedaan.
3.2. Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat Werknemer en Collega Y (de an-dere bij het incident betrokken persoon) na het incident - volgens Werknemer's getuigen-ver-klaring: "later die dag" - op initiatief van Voorman Z elkaar de hand heb-ben geschud en dat Werknemer die dag zijn gehele resterende dienst heeft doorgewerkt, dan heeft dat op zich niet tot gevolg dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Im-mers, ge--steld noch gebleken is dat Voorman Z jegens Werknemer, die zoals gezegd ook een voor-man is, tot het verlenen van ontslag of tot schorsing bevoegd was. Het feit dat Voorman Z die dag als leidinggevende van Werknemer is opgetreden is daarvoor niet voldoen-de.
3.3. Collega Y heeft onweersproken als getuige verklaard dat hij na het incident op het kantoor naar een leidinggevende op zoek is gegaan maar dat men bezig was met een jubileum van een collega en daarom niet kon worden gestoord, alsmede dat hij de heer A pas "later die dag" heeft gesproken.
3.4. In aanmerking nemende dat tussen een melding van een incident en het verle-nen van een ontslag op staande voet enige tijd nodig is om tot een beslissing te ko-men en eventueel ook voor het inwinnen van extern advies, kan niet gezegd wor-den dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Daarbij speelt een rol dat Werknemer's dienst die dag volgens zijn getuigenverklaring reeds om 6.00 uur was begonnen en volgens de brief van zijn advocaat van 23 oktober 2003, waarop hij zich heeft be-roepen, duurde van 6.00 tot 15.00 uur, alsmede dat is komen vast te staan dat het incident rond 9.30 uur plaatsvond.
4. Met de tweede grief stelt Werknemer aan de orde dat de rechtbank ten onrechte geen re-ke-ning heeft gehouden met het "gevolgencriterium". In de toelichting op de grief voert Werknemer aan dat bij afweging van alle omstandigheden in dit geval geen ontslag op staan-de voet had mogen worden gegeven. Hij wijst daarbij, kort gezegd, op de aard en de duur van de dienstbetrekking (24 jaar met gemiddeld genomen steeds ruim voldoen-de beoordelingen) en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals leeftijd (47 jaar) en de gevolgen die het ontslag voor hem hebben. Hij geeft aan bij het zoe-ken naar een andere baan hinder te ondervinden van medische beperkingen (artro-se), alsmede van zijn Turkse afkomst en niet optimale be-heer-sing van de Nederlandse taal. Hij heeft nog steeds geen andere baan, van de 10 verschillende door hem benaderde uitzendbu-reaus heeft slechts één hem willen inschrijven doch heeft hem geen werk kunnen bie-den. Hij leeft met zijn gezin van een bijstandsuitkering die 25% lager is dan het-geen hij bij Damco verdiende. Het hof overweegt als volgt.
4.1. Vast staat dat Werknemer ongeveer een jaar vóór het ontslag op staande voet schriftelijk is gewaarschuwd dat handgemeen met collega's door Damco niet wordt getolereerd. Ook wan-neer er van wordt uitgegaan dat het incident naar aanleiding waarvan die brief werd geschreven niet een handgemeen van de kant van Werknemer betrof, laat dat on-verlet dat op zich sprake is van een duidelijke, schriftelijke waarschuwing. Een nadien aan de zij-de van Werknemer optre-dend handgemeen - zoals in hoger beroep als gevolg van hetgeen hierboven sub 1. is overwogen vast staat - is derhalve aan Werknemer zwaarder aan te reke-nen dan reeds zonder een dergelijke waarschuwing het geval zou zijn ge-weest.
4.2. Verder is het door Werknemer verwerken van bonen, terwijl hij wist dat deze bedorven wa--ren, het-geen eveneens gelet op hetgeen hierboven sub 1 is overwogen in hoger beroep vast staat, zonder meer een ernstige zaak.
4.3. Bovenvermelde verwijten aan het adres van Werknemer wegen - gezamenlijk en mede ge-let op de voorbeeldfunctie die Werknemer als voorman vervult - bepaald zwaar.
4.4. In dat licht bezien leggen de hierboven vermelde door Werknemer aangevoerde omstan-dig-heden (veronderstellender-wijs uitgaand van de juistheid daarvan) onvoldoende ge--wicht in de schaal om te oordelen dat geen sprake is van een dringende reden c.q. dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
5. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de grieven falen en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Daarbij past het om Werknemer in de kosten van het ge--ding in hoger beroep te veroordelen.
- bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, van 30 maart 2004 en 18 januari 2005, ge-wezen tussen partijen;
- veroordeelt Werknemer in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit ar-rest aan de zijde van Damco begroot op € 244,= aan verschotten en € 894,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en M.H. van Coe--verden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februa--
ri 2006 in aan-we-zig-heid van de griffier.