ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4710

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C005/1197 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • J.M.E. In 't Velt-Meijer
  • A.A. Schuering
  • C.G. Beyer-Lazonder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over beëindiging arbeidsovereenkomst en loonbetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Werkgever, handelende onder de naam UITZENDBUREAU WERKGEVER, tegen Werknemer. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan op 2 november 2004 voor de duur van 12 maanden, waarbij Werknemer als tuinmedewerker is aangesteld. Werkgever heeft het loon van Werknemer tot en met februari 2005 betaald, maar heeft de loonbetaling vanaf maart 2005 gestaakt. Werknemer heeft in eerste aanleg gevorderd om Werkgever te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon, terwijl Werkgever in reconventie terugbetaling van het loon van februari 2005 heeft gevorderd. De voorzieningenrechter heeft in conventie de vordering van Werknemer toegewezen, maar in reconventie de vordering van Werkgever afgewezen.

In hoger beroep heeft Werkgever de grieven gericht tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter, die oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door Werknemer. Het hof heeft vastgesteld dat Werknemer in aanwezigheid van getuigen heeft verklaard dat hij zijn ontslag heeft genomen omdat hij een betere baan had gevonden in de steigerbouw. Het hof oordeelt dat Werkgever niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de ondubbelzinnigheid van de opzegging, aangezien Werknemer zelf heeft aangegeven dat hij zijn ontslag heeft genomen.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover in conventie gewezen en wijst de vorderingen van Werknemer af. Werknemer wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest is gewezen op 17 februari 2006 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage, negende civiele kamer, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak: 17 februari 2006
Rolnummer: 05/1197 KG
Rolnummer rechtbank: 500135 \ CV EXPL 05-3838
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
WERKGEVER, handelende onder de naam UITZENDBUREAU WERKGEVER,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: Werkgever,
procureur: mr. A.J. Sandberg
tegen
WERKNEMER,
wonende te Y,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Werknemer,
in hoger beroep niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 9 augustus 2005, hersteld bij exploot van 19 augustus 2005, is Werkgever in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 juli 2005 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, in kort geding gewezen tussen partijen. Werkgever heeft bij memorie van grieven (met producties) drie grieven opgeworpen. Tegen Werknemer, die in hoger beroep niet is verschenen, is verstek verleend. Werkgever heeft de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter onder 1.1. tot en met 1.3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 Werknemer is met ingang van 2 november 2004 in dienst getreden van Werkgever in de functie van tuinmedewerker voor de duur van 12 maanden tegen een salaris van € 1.820,40 bruto per maand. Werknemer is aangesteld voor 38 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor uitzendkrachten.
2.2 Werkgever heeft aan Werknemer het loon tot en met de maand februari 2005 betaald. Met ingang van maart 2005 heeft Werkgever de loonbetaling gestaakt.
2.3 Werknemer heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd Werkgever te veroordelen tot betaling van loon over de periode van maart 2005 tot de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Werkgever heeft in reconventie terugbetaling gevorderd van het door hem over de maand februari 2005 aan Werknemer betaalde loon, te vermeerderen met de wettelijk rente.
2.4 De voorzieningenrechter heeft in conventie de vordering tot doorbetaling van loon toegewezen en de vorderingen tot vergoeding van wettelijke verhoging en wettelijke rente afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in reconventie de vordering van Werkgever afgewezen.
3. De grieven betreffen alle de toewijzing van de vordering tot doorbetaling van loon in conventie en zijn niet gericht tegen de afwijzing van de vordering van Werkgever in reconventie, zodat het hoger beroep zich beperkt tot het in conventie gewezen vonnis.
4. Grief 1 is gericht tegen rechtsoverweging 6.3 van het vonnis, waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat het er voorshands voor gehouden moet worden dat van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door Werknemer geen sprake is geweest, omdat Werknemer gemotiveerd heeft betwist dat hij bewust een verklaring heeft afgegeven waaruit zou moeten volgen dat Werknemer zelf ontslag heeft genomen, terwijl niet is gesteld of gebleken dat Werkgever heeft onderzocht of Werknemer ondubbelzinnig de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst wenste, waarbij Werkgever Werknemer heeft gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen daarvan. Werkgever stelt dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Volgens Werkgever heeft Werknemer zelf bewust ontslag genomen, met ingang van 31 januari 2005, omdat hij een dienstbetrekking in de steigerbouw met een hoger salaris had aanvaard, en is het om die reden niet relevant dat Werkgever niet heeft onderzocht of Werknemer de beëindiging met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen wenste.
5. Het hof overweegt als volgt.
5.1 Werkgever heeft een schriftelijke getuigenverklaring van Getuige 1, d.d.
30 juli 2005, overgelegd, die luidt als volgt:
"Ik, Getuige 1 geboren op 15-07-1980 verklaar hier bij dat meneer Werknemer mij bekend is dat hij bij meneer Werkgever gewerkt heeft. Ik ben samen met meneer Werknemer gaan werken bij tuinbouw. Ik ken meneer Werknemer heel goed. Hij heeft zelf zijn ontslag genomen en getekend, want die dag dat meneer Werknemer had getekend kwamen wij van werk. Meneer Werkgever was onze chauffeur. Dus is hij gaan stoppen bij een winkel waar meneer Werknemer was. Hij zei van dat hij zijn ontslagbrief en de beëindigingovereenkomst zal tekenen en heeft hij ook getekend. Ik zag en hoorde dat hij niet wou werken wegens betere baan dat hij heeft gevonden bij steigerbouw. (…)"
5.2 Voorts heeft Werkgever een schriftelijke verklaring van Getuige 2, d.d.
30 juli 2005, overgelegd. Deze verklaring luidt:
"Ik, getuige 2 geboren op 01-01-1966 verklaar hierbij dat Meneer Werknemer die mij bekend is dat hij de ontslagbrief en de beëindigingbrief getekend heeft. Op die dag dat Meneer Werknemer die papieren heeft getekend was ik in de supermarkt boodschappen gaan doen want hij tekende de papieren bij de supermarkt lostlar. Ik ken Meneer Werknemer van de werk bij tuinbouw want we zijn samen gaan werken daar. Toen ik uit de supermarkt kwam zag ik meneer Werknemer en Meneer Werkgever bij de bus. Ik kwam ook naar hun toe en zag dat Meneer Werknemer zijn ontslag brief en de beëindigingovereenkomst tekende. Ik vroeg aan Meneer Werknemer waarom hij ontslag wouw. Hij zei dat hij betere werk heeft gevonden en dat het beter uit wordt betaald bij steigerbouw Dus ik zag en hoorde dat dat hij de ontslagbrief en de beëindigingovereenkomst heeft getekend."
5.3 Werknemer heeft niet betwist, dat hij in aanwezigheid van Getuige 1 en Getuige 2 heeft gezegd, dat hij niet meer bij Werkgever wou werken omdat hij een betere baan had gevonden in de steigerbouw, hetgeen derhalve vaststaat. Werknemer heeft niet gesteld, dat de baan die hij al had gevonden, niet is doorgegaan. Voorts heeft Werknemer niet betwist dat Werkgever een tuiniersbedrijf heeft en geen diensten verricht in de steigerbouw. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet geoordeeld worden, dat Werknemer niet bewust ontslag heeft genomen en moet het er in het kader van deze kort geding procedure voor gehouden worden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 januari 2005 is geëindigd. Voorts is het hof van oordeel dat, wanneer een werknemer zegt op te zeggen omdat hij een betere baan gevonden heeft, nader onderzoek door de werkgever naar de ondubbelzinnigheid van de opzegging niet nodig is.
5.4 Grief 1 slaagt dus.
6. Met het slagen van grief 1 kunnen de grieven 2 en 3 onbesproken blijven.
7. De slotsom is dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen, zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Werknemer alsnog zal afwijzen. Werknemer zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van 21 juli 2005 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, in kort geding voor zover in conventie gewezen tussen partijen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt Werknemer in de kosten van eerste aanleg in conventie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Werkgever begroot op € 400,- voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt Werknemer in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Werkgever begroot op € 1.212,54 (waarvan € 318,54 voor verschotten en € 894,- voor salaris procureur);
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In 't Velt-Meijer, A.A. Schuering en
C.G. Beyer-Lazonder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 februari 2006 in bijzijn van de griffier.