Rolnummer: 22-007801-04
Parketnummer(s): 10-000019-03
Datum uitspraak: 19 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 14 december 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 april 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 114 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de tenlastelegging
De raadsman heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde niet aan de eisen van artikel 261 Sv. voldoet, nu daar telkens de woorden "anders dan om zakelijke redenen" ontbreken. Het hof vindt evenwel dat de telastelegging ook zonder die zinsnede voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv., omdat het begunstigende gedrag waarmee het volgens de tenlastelegging ontvangen voordeel in verband wordt gebracht, in dit geval specifiek is omschreven. Dit brengt mee dat de verdachte weet waartegen hij zich moet verweren en daarbij kan aanvoeren dat elk verband met privé ontvangen voordelen ontbreekt, bij voorbeeld omdat zijn gedrag in het omschreven geval was ingegeven door zakelijke motieven. Het hof heeft dit verweer van de verdachte getoetst.
Naar het oordeel van het hof voldoet hetgeen primair achter het laatste gedachtepuntje is opgenomen niet aan de eisen, gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, nu het juist tot de taken van een ambtenaar met een functie als de verdachte behoort zakelijke relaties met de (mogelijke) contractswederpartijen van zijn werkgever in stand te houden en te verbeteren, zodat dit deel van de tenlastelegging onbegrijpelijk is in samenhang met "in strijd met zijn plicht".
Hetgeen subsidiair is opgenomen achter het laatste gedachtepuntje voldoet evenmin aan de eisen, gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat niet valt in te zien wat laakbaar is aan het verbeteren en in stand houden van zakelijke relaties tussen ambtenaren en aannemers. Het hof zal derhalve ter zake van deze beide punten de dagvaarding partieel nietig verklaren.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen ongerijmdheid of onbegrijpelijkheid in de tenlastelegging in de combinatie, gescheiden door "en/of" van "teneinde hem te bewegen om..." en "...door hem...is gedaan of nagelaten". Ook acht het hof de mate van striktheid waarmee een ondergeschikte van een opdrachtgever erop moet toezien dat een aannemer het aangenomen werk op de afgesproken wijze verricht voldoende algemeen bekend om daaraan, ook buiten het geval van specifieke aanwijzingen, te kunnen toetsen. Ook in zoverre lijdt de tenlastelegging dus niet aan nietigheid.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode van 1 februari 1992 tot en met 1 juli 2002 te Hoorn als ambtenaar, te weten als Directeur Gemeentewerken van de Gemeente Hoorn, telkens een gift, gedaan door of namens [twee bedrijven], zijnde respectievelijk een tot het [.]concern behorend bedrijf en een aan het
[.]concern gerelateerd bedrijf, te weten
- een personenauto (Renault Espace, kenteken [.]) en
- het gebruik van een appartement, gelegen aan de [adres] te Amsterdam,
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan, te weten
- het bevoordelen van aannemingsbedrijf [naam], een aan het [.]concern gerelateerd bedrijf, bij de aanbesteding en de gunning van het zogeheten "Baggerproject Grashaven".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof ziet geen aanwijzing dat de verdachte in de bewezen begunstiging de hand heeft gehad om zakelijke redenen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
en
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte was een der hoogste dienaren van een middelgrote stad. Hij moest een voorbeeld van integriteit zijn voor het ambtenarencorps en een steun op wiens toewijding aan de gemeente de gezagsdragers blindelings moesten kunnen vertrouwen.
Als hoofd Openbare Werken van een groeistad moet hij bekend zijn geweest met het belang van bouwers bij invloed op het gemeentelijke beleid en met de verlokkingen waaraan hij daarom kon worden blootgesteld. Van hem mocht worden verwacht daaraan weerstand te bieden. Hierin heeft hij ernstig gefaald door zich een auto te laten geven door een bouwer in het besef dat deze gift bedoeld was om hem te bewegen in strijd met zijn plicht als ambtenaar te handelen, en later ook andere voordelen van een bouwer aan te nemen. Het belang van een onkreukbare overheid in onze samenleving is groot. Hierom tilt het hof zwaar aan dit falen. Ter zitting van het hof heeft de verdachte niet getoond te begrijpen hoe laakbaar hij heeft gehandeld. Een langdurige gevangenisstraf zou op zichzelf een juiste sanctie zijn.
Dat de verdachte door de ontdekking van zijn wandaden van een hoog voetstuk is gevallen was te voorzien en geeft het hof geen reden de straf te matigen. Het hof neemt wel in aanmerking dat de verdachte wegens een sanctie van zijn werkgever als gevolg van zijn misstappen ook al drie jaar inkomen misloopt, ongeveer EUR 200.000,= netto, te verminderen met het niet door hem gerestitueerde wederrechtelijk verkregen voordeel van op zijn minst EUR 20.000,= (de waarde van de auto). Het hof zal hiermee rekening houden alsof het een opgelegde geldboete betreft. Alles overwegende vindt het hof de door de advocaat-generaal gevorderde en de door de rechtbank opgelegde straf te licht in verhouding tot de ernst van de feiten en acht het hof als sanctie slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarvoor geboden en passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 363(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. J. Borgesius en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. L. Hansman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2006.
dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.