Uitspraak : 19 april 2006
Rekestnummer : 1364-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-615
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A. Vijftigschild.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 november 2005 tijdig in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 27 juni 2005.
De vrouw heeft op 27 december 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 1 februari 2006 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 29 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 20 maart 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 7 april 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.A. Ray, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. E.M. Buijs-van Bemmel. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De vrouw heeft ter zitting van het hof haar incidentele hoger beroep ingetrokken, zodat dit geen verdere bespreking behoeft. In geschil is derhalve nog de echtscheiding, de omgangsregeling en de kinderalimentatie ten behoeve van de volgende minderjarige kinderen van partijen:
[kind 1], geboren [geboortedatum], verder: [kind 1],
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2],
[kind 3], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 3], en
[kind 4], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 4],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de inleidende verzoeken van de vrouw strekkende tot het uitspreken van de echtscheiding en het verkrijgen van kinderalimentatie van € 240,- per maand per kind af te wijzen althans subsidiair de kinderalimentatie te bepalen op een bedrag van € 137,50 per maand per kind dan wel € 150,- per maand per kind, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in het daarvoor bestemde register. Voorts verzoekt de man alsnog een omgangsregeling tussen hem en de kinderen te bepalen van éénmaal per veertien dagen het weekend vanaf zaterdagochtend 09.00 uur tot zondagavond 19.00 uur en gedurende twee onafgebroken weken tijdens de zomervakanties en een week tijdens een andere schoolvakantie, alsmede gedurende de helft van de jaarlijkse feestdagen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
3. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Ter zitting van het hof heeft de man desgevraagd gesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken, bekrachtigen.
4. Partijen hebben in april 2005 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Hierin is, voor zover voor dit hoger beroep van belang, bepaald dat de man aan de vrouw een alimentatie ten behoeve van de kinderen zal voldoen van € 240,- per maand per kind.
De man stelt in zijn appèlschrift dat de advocaat van de vrouw het echtscheidingsconvenant heeft opgesteld en dat hij daarbij nooit naar behoren is geïnformeerd. Pas nadat hij juridische bijstand had ingewonnen kwam de man erachter dat de aan hem opgelegde kinderalimentatie niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man stelt dan ook dat hij het echtscheidingsconvenant eenzijdig ontbindt.
De vrouw stelt dat de man wel degelijk betrokken is geweest bij de samenstelling van het echtscheidingsconvenant en dat hij naar behoren is geïnformeerd. Er zijn verscheidene concepten van het convenant tussen partijen heen en weer gegaan alvorens beide partijen het definitieve convenant hebben getekend. Naar de mening van de vrouw is de kinderalimentatie hierbij op de juiste wijze bepaald aangezien deze in overeenstemming is met de behoefte van de kinderen. De vrouw acht de man derhalve gebonden aan het echtscheidingsconvenant.
5. Het hof heeft de man ter terechtzitting nadrukkelijk gevraagd of hij met genoemde stelling bedoelt de ontbinding van het echtscheidingsconvenant te vragen. De advocaat van de man heeft dit uitdrukkelijk ontkend. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het echtscheidingsconvenant op rechtsgeldige wijze tussen partijen tot stand is gekomen. Het hof merkt hierbij op dat de man ter zitting van het hof heeft erkend dat het hem vrij stond zich tot een advocaat te wenden, doch dat hij dat niet heeft gedaan. Voor zover de man zou hebben bedoeld een beroep te doen op artikel 1:401 lid 5 BW is het hof van oordeel dat de man geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de overeenkomst tussen partijen zou kunnen worden gewijzigd dan wel ingetrokken omdat deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Gelet op het vorenstaande zijn partijen aan het echtscheidingsconvenant gebonden en daarmee aan het daarin bepaalde bedrag aan kinderalimentatie van € 240,- per maand per kind. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bekrachtigd. De tweede en derde grief van de man, betreffende de behoefte en de draagkracht, behoeven derhalve geen bespreking meer.
6. De vierde grief van de man betreft het bepalen van een omgangsregeling tussen de man en de vier kinderen van partijen. De man verzoekt een omgangsregeling vast te stellen om ervoor te zorgen dat de verstandhouding tussen de kinderen en hem goed blijft en hij niet afhankelijk is van de willekeur van de vrouw. De vrouw stelt dat zij een omgang tussen de kinderen en de man niet in de weg staat. Partijen waren echter overeengekomen dat de omgangsregeling in onderling overleg zou worden bepaald. Er vindt thans ook omgang plaats tussen de man en de twee zoons van partijen. De oudste dochter van partijen heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij geen omgang met de man wil. Ten aanzien van de jongste dochter van partijen, [kind 4], is de vrouw van mening dat omgang met de man langzaam moet worden opgebouwd. Er is lange tijd geen contact geweest tussen de man en [kind 4] en gezien haar jonge leeftijd moet er weer een vertrouwensband tussen haar en de man worden opgebouwd. De moeder wil [kind 4] bij de eerste bezoeken van de man dan ook begeleiden.
7. Ter terechtzitting zijn partijen overeengekomen dat zij zich zullen wenden tot een bemiddelaar, teneinde te proberen in onderling overleg tot overeenstemming te komen. Partijen zullen gezamenlijk, met behulp van wederzijdse advocaten, een onafhankelijke bemiddelaar uitzoeken en benaderen. Gelet op het vorenstaande zal het hof de zaak voor zover het betreft de omgangsregeling pro forma aanhouden tot 27 juli 2006. Het hof verzoekt beide partijen voor genoemde datum aan het hof te berichten omtrent de (uitkomst van de) mediation.
8. Derhalve wordt als volgt beslist.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de echtscheiding en de kinderalimentatie;
houdt de zaak ten aanzien van de omgangsregeling pro forma aan tot 22 juli 2006 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen met behulp van een mediator onderling tot overeenstemming te komen betreffende de omgangsregeling, overigens met inachtneming van hetgeen voorts in rechtsoverweging 7 is vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van Nievelt en Husson, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2006.