Uitspraak : 8 maart 2006
Rekestnummer : 767-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-3487
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. K.E.H. Rueb-Braakman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 29 juni 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 1 april 2005.
De vrouw heeft op 13 september 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 28 oktober 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 augustus 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 2 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.L.A. van Opstal, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 13 april 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de kinderalimentatie en de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie en de kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad –:
a. het primaire verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een kinderalimentatie dient te betalen van € 600,- per maand per kind af te wijzen en dit bedrag vast te stellen op € 485,- per maand per kind, althans op een bedrag als het hof juist acht;
b. met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum en voor een zodanige termijn als het hof juist acht.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd weersproken. In haar incidenteel appèl verzoekt de vrouw de bestreden beschikking:
a. ten aanzien van de kinderalimentatie te bekrachtigen onder gelijktijdige aanvulling van die beschikking met bepaling dat de kinderalimentatie vermeerderd zal worden met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend;
b. ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de vrouw te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de alimentatie ten behoeve van de vrouw te bepalen op € 7.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans op een bedrag als het hof juist acht;
c. met bepaling dat de beschikking van het hof uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
4. De man heeft het incidenteel appèl van de vrouw gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht de vrouw in haar incidenteel appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans haar in het incidenteel appèl geformuleerde verzoeken af te wijzen.
Ontvankelijkheid vermeerdering incidenteel appèl
5. De vrouw heeft – zoals hiervoor reeds is weergegeven – in haar incidenteel appèl haar alimentatieverzoek verhoogd naar € 7.000,- bruto per maand. De man heeft dit gemotiveerd weersproken. De man verzoekt de vrouw in haar verzoek tot vermeerdering van de alimentatie niet ontvankelijk te verklaren.
6. Conform de artikelen 362 juncto 283 juncto 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te vermeerderen. Nu de vrouw haar verzoek schriftelijk heeft vermeerderd en de man zich in zijn verweerschrift op het incidenteel appèl en ter terechtzitting tegen dat verzoek van de vrouw heeft kunnen verweren, zal het hof de vrouw ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot vermeerdering van haar alimentatie.
7. De man bestrijdt dat de vrouw behoefte heeft aan het door haar verzochte bedrag aan alimentatie. Volgens de man is de behoefte van de vrouw niet hoger dan € 1.800,- per maand. Hij betwist een aantal posten in de door de vrouw overgelegde behoefteberekening. De man bestrijdt dat het huwelijk van partijen een traditionele rolverdeling kende en dat de vrouw nimmer op haar niveau werkzaam zou zijn geweest. De vrouw heeft zowel voor als tijdens het huwelijk gewerkt. In het licht van haar opleiding, haar (internationale) werkervaring, haar leeftijd en het feit dat de minderjarigen schoolgaand zijn, kan – volgens de man – van de vrouw worden verwacht dat zij een inkomen uit arbeid genereert van € 2.000,- bruto per maand. Voorts acht de man het onbegrijpelijk dat niet uitgegaan kan worden van het door de man naar Nederlandse maatstaven vertaalde inkomen over 2001 van € 3.948,67 per maand.
8. Partijen hebben zich ten aanzien van de behoefte van de vrouw uitgelaten over het netto inkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan. Zij verschillen echter van mening over de hoogte van dit netto inkomen. De vrouw heeft ter staving van haar behoefte – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – een behoefteoverzicht overgelegd hetgeen de man (deels) gemotiveerd heeft weersproken. Gelet op het vorenstaande neemt het hof bij de bepaling van de behoefte van de vrouw als uitgangspunt de door de vrouw in haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl opgestelde behoefteberekening, waarin zij komt tot een totale behoefteberekening van afgerond € 5.660,- netto per maand met dien verstande dat daarin een bruto bedrag van € 750,- per maand ter zake van de pensioenvoorziening is opgevoerd. Gelet op deze nieuwe behoefteberekening behoeft een aantal van de door de man in de stukken weersproken posten (zoals ziektekostenverzekering, onroerende zaakbelasting, huishoudelijke uitgaven (eten en drinken), sparen studiekosten kinderen, reservering onvoorziene kosten, premie uitvaartverzekering, all risk autoverzekering, motorrijtuigenbelasting, kosten kinderopvang, overblijfkosten [x], installatie ADSL en overige lasten) van de aanvankelijk door de vrouw overgelegde behoefteberekening geen bespreking meer. Immers, deze posten zijn in de nieuwe behoefteberekening niet door de vrouw opgevoerd.
9. Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde en door de man betwiste maandelijkse lasten in haar behoefteberekening overweegt het hof als volgt.
Huur
De vrouw heeft aan huurlasten een bedrag van € 1.600,- netto per maand opgevoerd. De man heeft de hoogte van dit bedrag betwist. Thans huurt de vrouw een woning voor € 700,- per maand. De vrouw heeft ter terechtzitting onweersproken gesteld dat haar huidige huurlast relatief laag is, omdat het een woning betreft in een zogeheten sociale woonwijk. Mede gelet op het feit van algemene bekendheid dat een woning in de vrije sector een hogere huurprijs heeft dan in de sociale sector acht het hof het redelijk om bij de bepaling van de behoefte van de vrouw rekening te houden met een bedrag aan huur van € 900,- per maand.
Recreatie en vakanties
Het hof acht het door de vrouw gestelde bedrag van € 125,- netto per maand voor recreatie en het bedrag van € 500,- netto per maand voor vakanties, derhalve totaal € 625,- netto per maand, bovenmatig. De man heeft gesteld dat dit bedrag gecorrigeerd dient te worden met € 175,- netto per maand. Het hof acht het evenwel redelijk om bij de bepaling van de behoefte van de vrouw rekening te houden met een totaal bedrag van € 450,- netto per maand voor bovengenoemde posten.
Pensioenvoorziening
De vrouw heeft een bedrag van € 750,- bruto per maand opgevoerd voor haar pensioenvoorziening. Nu de man ter terechtzitting heeft erkend dat partijen tijdens het huwelijk pensioenrechten hebben opgebouwd, acht het hof het alleszins redelijk dat tot de behoefte van de vrouw ook haar pensioenvoorziening behoort. Bij de bepaling van de behoefte van de vrouw houdt het hof dan ook rekening met een bedrag van € 350,- netto per maand.
Verdiencapaciteit van de vrouw (grief 5)
De man heeft – kort gezegd – gesteld dat de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw is juriste. Zij heeft voor de aanvang van haar huwelijk gewerkt bij een bank en een leasemaatschappij. De vrouw is thans 43 jaar oud. Gebleken is dat partijen 16 jaar getrouwd zijn geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn 2 kinderen geboren. De vrouw heeft tijdens het huwelijk (grotendeels) het huishouden van het gezin gevoerd, waardoor zij haar arbeidsvermogen (tijdelijk) niet (verder) heeft kunnen ontwikkelen. De man heeft tijdens het huwelijk zijn carrière kunnen opbouwen, hetgeen heeft geleid tot een topbaan. Vanwege het werk van de man hebben partijen veelal gewoond in het buitenland, onder meer in Jordanië. Begin 1999 zijn partijen – vanwege het werk van de man – verhuisd naar Zwitserland. Nadien is de vrouw met de minderjarige kinderen van partijen naar Nederland teruggekeerd. De man woont en werkt nog immer in Zwitserland. Momenteel heeft de vrouw de dagelijkse zorg voor de minderjarigen, thans 11 en 9 jaar oud. Ter terechtzitting is namens de vrouw verklaard dat zij zich realiseert dat zij zal moeten uitkijken naar werk, zich zal moeten bijscholen en zal moeten herintreden. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de vrouw thans nog behoefte heeft aan alimentatie. Het hof gaat er daarbij wel van uit dat de vrouw zich volledig inzet om werk te vinden, zodat zij op enig moment in haar eigen levensonderhoud, althans grotendeels, kan voorzien.
10. De vrouw heeft in haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, nog gesteld dat haar behoeftelijst niet is bedoeld als een limitatieve lijst doch om haar uitgavenpatroon enigszins inzichtelijk te maken. Nu de vrouw niet heeft aangegeven, dan wel onderbouwd welke posten naast de door haar wèl genoemde nog meer onder haar behoefte vallen, zal het hof de stelling van de vrouw hieromtrent passeren.
Gelet op het voorgaande, de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, stelt het hof de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man vast op € 4.380,- netto per maand, hetgeen overeenkomt met een bruto behoefte van € 7.680,- per maand. Nu de vrouw in haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, haar behoefte van € 5.600,- netto per maand heeft gebruteerd naar € 7.000,- per maand, kan het hof geen hogere bijdrage vaststellen dan € 7.000,- bruto per maand.
11. Ter zitting van het hof heeft de man zijn grief, dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld op € 600,- per maand per kind, ingetrokken. Gelet hierop behoeft deze grief van de man geen bespreking meer. Ten aanzien van de kinderalimentatie dient thans nog te worden beslist op het door de vrouw in haar incidenteel appèl aangevoerde grief hieromtrent.
12. In haar incidenteel appèl heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking aan te vullen en te bepalen dat de man gehouden is een kinderalimentatie te betalen van € 600,- per maand per kind vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend. De man heeft gesteld dat hij in Zwitserland zogenaamde Kinderzulagen ontvangt van circa SFr 5.200,- per jaar. Nu de vrouw – naar het oordeel van het hof – op geen enkele wijze heeft aangetoond dat de behoefte van de minderjarigen het vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie van € 600,- per maand per kind overstijgt, zal het hof dit verzoek van de vrouw afwijzen. Het hof gaat ervan uit dat de door de man te ontvangen Kinderzulagen begrepen is in de door de vrouw ontvangen kinderalimentatie van € 600,- per maand per kind.
13. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man gesteld dat er geen beroep wordt gedaan op de financiële omstandigheden van de man met dien verstande dat, mocht het hof van oordeel zijn dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw meer dan € 4.700,- netto per maand zou bedragen, hij aanhouding van de behandeling verzoekt teneinde alsnog financiële gegevens van de man aan het hof over te leggen.
Zoals in rechtsoverweging 5 en 6 is weergegeven heeft de vrouw reeds haar alimentatieverzoek vermeerderd bij haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl. Bij faxbericht van 2 januari 2006 heeft de vrouw aan het hof (en in kopie aan de wederpartij) meegedeeld dat haar alimentatieverzoek in volle omvang aan het oordeel van het hof wordt onderworpen. Nu de vrouw de draagkracht van de man aan het oordeel van het hof heeft onderworpen, had het op de weg van de man gelegen om, nu hij zich beroept op gebrek aan zijn draagkracht, adequate bescheiden te produceren aan de hand waarvan die (actuele) draagkracht op deugdelijke wijze kan worden vastgesteld. De man heeft evenwel geen deugdelijke gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie overgelegd, noch (deugdelijke) informatie verschaft over zijn lasten. Op grond van dit een en ander is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij geen draagkracht heeft om de hierna te bepalen alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen. Dientengevolge moet het ervoor gehouden worden dat de man draagkracht heeft om de hierna te bepalen alimentatie ten behoeve van de vrouw te betalen.
Het door de man ter zitting gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde financiële gegevens over te leggen, zal het hof afwijzen nu de man reeds bij zijn verweerschrift op het incidenteel appèl – en ook nadien – de mogelijkheid heeft gehad om financiële gegevens over te leggen.
14. De man heeft – gelet op het vorenstaande – draagkracht om de door de vrouw verzochte alimentatie van € 7.000,- per maand te voldoen. Echter, eerst vanaf de datum van indiening van het verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl, zijnde 13 september 2005, had de man rekening kunnen houden dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw eventueel zou worden verhoogd. Gelet hierop acht het hof het redelijk de alimentatie ten behoeve van de vrouw voor zover het de periode tot 13 september 2005 betreft, te bepalen op hetgeen feitelijk is betaald en/of op hem is verhaald.
15. De man heeft nog verzocht de alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen voor een zodanige termijn als het hof juist acht. Het hof is van oordeel dat de man geen althans geen gegronde redenen hiertoe heeft aangevoerd, zodat het hof dit verzoek van de man zal afwijzen.
16. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft – gelet op het vorenstaande – naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
17. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de alimentatie ten behoeve van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen alimentatie met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot 13 september 2005 op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 13 september 2005 op € 7.000,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Mulder, bijgestaan door mr. Visser als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006.