Uitspraak : 22 maart 2006
Rekestnummer : 817-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6804
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],(Frankrijk)
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. drs. J.J.A. Janssen,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.A. Ossentjuk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 27 april 2005.
De moeder heeft op 9 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 30 augustus 2005, 13 september 2005 en 18 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen. Tevens is van de zijde van de vader bij het hof op 30 januari 2006 een aanvullend stuk binnengekomen. De procureur van de moeder heeft ter terechtzitting verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen: op 8 februari 2006 een schrijven van de zijde van de moeder en op 10 februari 2006 een schrijven van de zijde van de vader.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 13 januari 2005 van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
De echtscheiding is volgens mededeling ter terechtzitting van de procureur van de vrouw op 13 oktober 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie ten behoeve van het minderjarige kind van partijen, te weten: [kind], geboren op [geboortedatum], hierna: [kind], de draagkracht van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het de kinderalimentatie betreft, en opnieuw rechtdoende de alimentatie voor het minderjarige kind te bepalen op € 130,-, naar het hof begrijpt, per maand, kosten rechtens. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. De vader stelt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij € 350,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. Bovendien is het onderhavige bedrag volgens de vader niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Naar het hof uit voormelde grief begrijpt, stelt de vader dat de draagkracht hem ontbreekt om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De moeder betwist dat de vader over onvoldoende draagkracht beschikt om de gevraagde bijdrage te kunnen voldoen.
4. Het hof overweegt als volgt. Volgens mededeling van de vader ter terechtzitting volgt hij momenteel een opleiding tot fysiotherapeut, die nog ruim twee jaar zal duren. Nu de vader, klaarblijkelijk in het kader van omscholing, studeert en naast zijn uitkering van de Assédic geen andere inkomsten geniet, ziet het hof geen aanleiding bij het bepalen van zijn draagkracht uit te gaan van de verdiencapaciteit van de vader als ICT-deskundige. Het hof zal derhalve rekening houden met de door de vader overgelegde gegevens omtrent zijn huidige inkomen, welke gegevens overigens niet door de moeder worden betwist.
5. Ten aanzien van de lasten overweegt het hof als volgt.
6. Het hof begrijpt dat de vader kosten dient te maken met betrekking tot zijn huisvesting. Het acht het derhalve redelijk rekening te houden met de door de vader opgevoerde maandelijkse woonlasten, met dien verstande dat het hof hierop in mindering zal brengen een forfaitair bedrag inzake de kosten van gas, water en licht, alsmede telefoonkosten.
7. Het hof zal geen rekening houden met de door de vader opgevoerde herinrichtingskosten nu de vader deze niet met bescheiden heeft onderbouwd.
8. Het hof zal geen rekening houden met de door de vader opgevoerde advocaatkosten inzake mediation. Het hof is van oordeel dat de kinderalimentatie ten behoeve van [kind] voorrang dient te verkrijgen boven voormelde kosten.
9. Tevens zijn in het kader van de kinderalimentatie aan de orde de door de vader opgevoerde omgangskosten. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat sinds juli 2004 geen omgang meer tussen de vader en [kind] heeft plaatsgevonden, terwijl onzeker is hoe de omgang in de toekomst praktisch vorm zal krijgen. Derhalve zal het hof voormelde omgangskosten niet in zijn berekening betrekken, onverlet hetgeen hierna onder 11 wordt overwogen.
10. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader een alimentatie toelaat van € 350,- per maand, zodat de bestreden uitspraak dient te worden bekrachtigd.
11. De moeder heeft het hof ter terechtzitting verzocht een omgangsregeling tussen de vader en [kind] vast te stellen, daar zij deze omgang in het kader van de opvoeding en het welzijn van [kind] van groot belang acht. Ook de vader heeft verklaard te hechten aan omgang met [kind]. Tijdens de mondelinge behandeling kwamen partijen overeen dat de vader en [kind] omgang zullen hebben gedurende negen weekenden per jaar en drie weken in de zomervakantie. De vader heeft bij bovenvermelde brief van 10 februari 2006 verzocht deze regeling in de beschikking op te nemen. De moeder heeft bij voormelde brief van 8 februari 2006 haar twijfels uitgesproken over de vraag of de vader deze omgangsregeling zal nakomen. Nu beide partijen een zodanige omgangsregeling wel in het belang van [kind] achten, zal het hof overeenkomstig beslissen. Aangezien het hof de maximale bijdrage aan kinderalimentatie aan de vader zal opleggen, zonder rekening te houden met omgangskosten, acht het hof het redelijk dat de moeder, ongeacht de werkelijke kosten en de locatie van de omgang, een bedrag van € 100,- per keer aan de vader zal voldoen, telkens wanneer de vader de overeengekomen omgangsregeling nakomt en zolang de vader de in de bestreden beschikking bepaalde alimentatie verschuldigd is.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de omgang tussen de vader en [kind] zal plaatsvinden gedurende negen weekenden per jaar en drie weken in de zomervakantie, met dien verstande dat de moeder, ongeacht de werkelijke kosten en de locatie van de omgang, een bedrag van € 100,- per keer aan de vader zal voldoen, telkens wanneer de vader de overeengekomen omgangsregeling nakomt en zolang de vader de in de bestreden beschikking bepaalde alimentatie verschuldigd is;
wijst het in hoger beroep anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Pannekoek-Dubois, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van 22 maart 2006.