Uitspraak : 15 maart 2006
Rekestnummer : 814-R-05
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-2562
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Taekema,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. V.K.S. Budhu Lall.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 13 april 2005.
De vader heeft op 25 augustus 2005 een verweerschrift, naar het hof begrijpt tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 juli 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P. van den Berg, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Gahar. De ouders en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen geen grief is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie voor [kind], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen [kind]: de draagkracht van de vader en de ingangsdatum van de alimentatieverplichting.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie ten laste van de vader te bepalen op € 300,- per maand, dan wel op een door het hof te bepalen bedrag, met ingang van 16 januari 2003, althans 8 oktober 2003.
3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie te bepalen op een bedrag lager dan € 118,- per maand, met ingang van 1 oktober 2005.
4. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen en hij heeft een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit zulks volgens hem blijkt.
5. De moeder heeft de stelling van de vader betwist. Volgens de moeder kan de partner van de vader in eigen levensonderhoud voorzien en kan de vader de gezamenlijke lasten met haar delen. Voorts stelt zij dat de vader wellicht een ontslagvergoeding heeft gekregen en er dientengevolge rekening gehouden moet worden met een hoger inkomen, dat de door de vader in zijn berekening opgevoerde omgangskosten te hoog zijn en niet meer dan € 22,- per maand bedragen, dat geen rekening gehouden mag worden met de lening bij de Postbank en dat de rechtbank de draagkracht van de vader ten onrechte heeft verdeeld over [kind] en de twee kinderen uit het huidige gezin van de vader.
6. Het hof overweegt het volgende. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader verklaard, dat zijn partner niet in de procedure betrokken wil worden en dat hij daarom geen stukken met betrekking tot haar inkomen over heeft gelegd. De moeder heeft de stelling van de vader, dat zijn partner thans € 500,- netto per maand verdient, betwist. De vader heeft nagelaten gegevens te verschaffen omtrent het inkomen van zijn partner. Voorts heeft de vader niet gesteld, laat staan aangetoond, dat zijn partner niet in staat zou zijn een hoger inkomen te realiseren, zoals zij dat in het verleden gehad moet hebben gezien haar door de vader in eerste instantie gestelde WW-uitkering van € 884,20 netto per vier weken. Gezien het voorgaande neemt het hof het inkomen van de partner niet mee in de draagkrachtberekening, laat het hof de partner voor de toepassing van de bijstandsnorm buiten beschouwing en rekent de helft van de woonkosten en andere gezamenlijke lasten aan de partner toe. De vader heeft ter terechtzitting voorts verklaard in augustus 2005 een ontslagvergoeding te hebben gekregen van ongeveer € 18.000,- bruto, welk bedrag hij deels heeft aangewend voor zijn opleiding tot rij-instructeur en deels voor de verbouwing van zijn huis. Het hof is van oordeel dat van de vader verwacht had mogen worden, gezien zijn verplichtingen ten opzichte van [kind], dat hij de ontslagvergoeding voor een deel zou hebben aangewend om tenminste een jaar lang zijn WW-uitkering aan te vullen tot zijn laatstgenoten salaris, zodat het hof bij het bepalen van de draagkracht van dat salaris uitgaat. Het hof houdt geen rekening met de lening bij de Postbank, nu niet gebleken is dat het aangaan ervan zo noodzakelijk was, dat aflossing ervan voor dient te gaan op de kinderalimentatie. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader verklaard dat de door hem opgevoerde € 75,- omgangskosten berusten op een schatting. De moeder heeft onweersproken gesteld dat [kind] per twee weken twee dagen bij de vader verblijft en tijdens vakanties weliswaar bij de vader verblijft, maar niet met hem op vakantie gaat. Gelet hierop en op het forfaitaire bedrag aan verblijfskosten bepaalt het hof de omgangskosten in redelijkheid op € 35,- per maand.
Voorts rekening houdend met de helft van de woonlasten, die volgens de vader € 461,- bedragen en die door de moeder niet zijn betwist, en met de ziektekosten, die evenmin zijn betwist, bepaalt het hof de draagkracht van de vader op € 130,- per maand. Het hof ziet geen aanleiding de draagkracht te verdelen over drie kinderen, mede gelet op het feit dat met de gehanteerde bijstandsnorm al rekening is gehouden met de kosten van de kinderen uit het huidige gezin van de vader.
7. De moeder heeft verzocht de alimentatieverplichting te laten ingaan op 16 januari 2003, de datum waarop de moeder de vader voor het eerst om een bijdrage heeft verzocht. De vader heeft gesteld dat hij tot aan de datum waarop de moeder het inleidend verzoek indiende, te weten 25 oktober 2004, er geen rekening mee hoefde te houden dat hij kinderalimentatie zou moeten betalen.
8. Het hof overweegt het volgende. Vaststaat dat de moeder in januari 2003 de vader heeft verzocht kinderalimentatie te betalen en dat de ouders daarop in overleg zijn getreden. Ter terechtzitting van het hof is voorts komen vast te staan dat de vader in oktober 2003 heeft aangeboden € 150,- per maand kinderalimentatie te betalen. Onduidelijk is gebleven of en zo ja welke reactie de moeder daarop heeft gegeven. In die omstandigheid acht het hof het redelijk de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie niet eerder te laten ingaan dan op 25 oktober 2004, de datum waarop de moeder het inleidend verzoekschrift indiende en voor het eerst, na het door de vader gedane aanbod, schriftelijk kenbaar maakte bij haar verzoek om kinderalimentatie te blijven.
9. Het voorgaande leidt ertoe, dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat beslist moet worden als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onder-worpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 25 oktober 2004 op € 130,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Husson, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2006.