ECLI:NL:GHSGR:2006:AW5234

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200447405
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. Oosterhof
  • G.P.A. Aler
  • F. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door zwakbegaafde verdachte met voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, Antonius Franciscus Gerardus K., werd beschuldigd van doodslag en mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn zwakbegaafdheid, zich bewust was van het risico dat zijn handelen de dood van het slachtoffer kon veroorzaken. De verdachte had het slachtoffer, dat hem onderdak bood, gedurende een langere periode mishandeld en op 5 oktober 2004 opzettelijk van het leven beroofd. Het hof heeft vastgesteld dat de dood van het slachtoffer is ingetreden door verstikking, veroorzaakt door uitwendig mechanisch geweld op de hals. De verdachte ontkende het slachtoffer te hebben gewurgd, maar het hof concludeerde dat hij de enige was die zich in de buurt van het slachtoffer bevond en dat er geen andere mogelijkheden waren voor het letsel. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn geestelijke toestand. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de doodslag en mishandeling bewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004474-05
Parketnummer(s): 10-091324-04
Datum uitspraak: 12 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 18 juli 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Antonius Franciscus Gerardus K[.]
thans gedetineerd te P.I. Noordsingel te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 25 januari 2006 en (na tussenarrest van 8 februari 2006) van 29 maart 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Overeenkomstig het requisitoir van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen de moord zoals aan de verdachte onder 1 primair (impliciet primair) is tenlastegelegd.
De verdachte moet derhalve in zoverre worden vrijgesproken.
Voorts is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Niet is in voldoende overtuigende mate komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van zijn handelen -mede in aanmerking genomen het karakter van dat handelen voor zover dat is komen vast te staan- het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair) en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat -verkort en zakelijk weergegeven-, zo er al bewezen kan worden dat de verdachte het slachtoffer heeft gewurgd, hetgeen de verdachte steeds heeft ontkend, de opzet op de dood van het slachtoffer niet bewezen kan worden, ook niet in voorwaardelijke zin. De raadsman stelt zich daarbij op het standpunt dat ten eerste de verdachte de dood van het slachtoffer nooit heeft gewild en dat de verdachte bovendien, door zijn zwakbegaafdheid, zich niet bewust is geweest van het risico, dat hij door zijn handelen de dood van het slachtoffer zou bewerkstelligen.
Het hof overweegt dienaangaande ten eerste dat op grond van het zich in het dossier bevindende sectieverslag van de arts en patholoog H.A. Tromp, almede de hierover door genoemde arts en patholoog ter terechtzitting van 29 maart 2006 gegeven toelichting, is komen vast te staan dat de dood bij het slachtoffer is ingetreden door verstikking, waarbij de inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, anders dan door toepassing van een koord of soortgelijk voorwerp, een prominente rol heeft gespeeld. Voorts is komen vast te staan dat, gelet op de plaats van het inwendige letsel, het uitwendig mechanisch samendrukkend geweld fors moet zijn geweest en dat dit geweld zeer kort (in de zin van enige ogenblikken) voor het overlijden moet zijn toegebracht. Hoewel verdachte steeds heeft ontkend het slachtoffer [naam], op welke wijze dan ook, bij haar keel te hebben gepakt, is het hof van oordeel dat, nu de verdachte de enige is geweest die zich in de buurt van het slachtoffer heeft bevonden vanaf het moment dat zij die avond samen de woning van [naam] hadden verlaten en zij nog levend was gezien door een getuige, tot het moment van haar overlijden -hetgeen door de verdachte zelf ook meermalen is bevestigd-, er geen andere mogelijkheid openblijft dan dat de verdachte degene is geweest die bedoeld geweld op het slachtoffer heeft toegepast en wel, nu andere mogelijkheden zich blijkens de verklaring van de getuige-deskundige niet hebben voorgedaan, door haar keel/hals dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden.
Met betrekking tot het door de raadsman aangevoerde over het ontbreken van enig (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte overweegt het hof als volgt.
De psychiater Th.J.G. Bakkum heeft in zijn Pro Justitia rapportage d.d. 25 mei 2005 in zijn forensisch psychiatrische beschouwing onder ander het navolgende vermeld:
"Betrokkene is goed georiënteerd, aandacht en concentratie zijn ongestoord, aan de geheugenfuncties vallen geen bijzonderheden op. Zijn abstractievermogen is beperkt en betrokkene moet wat betreft intellectuele vermogens als zwak worden ingeschat. Hij heeft in sociaal opzicht een zekere sluwheid, althans weet wanneer hij zich verdedigen moet. Dat hij [slachtoffer] geslagen heeft erkent betrokkene en keurt hij af. Wat betreft het overlijden van [slachtoffer] wijst betrokkene iedere vorm van schuld ver van zich. Merkbaar is dat hij goed beseft wat er op het spel staat voor hem.
In zijn gedrag zijn geen aanwijzingen te vinden voor een dissociatief beleven of psychose. Betrokkene kan wraakzuchtig en agressief zijn. Met alcohol op zal er geen of weinig remming zijn".
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat, anders dan door de raadsman betoogd, niet aannemelijk is geworden dat de verdachte dusdanig beperkt was in zijn verstandelijke vermogens, dat hij zich ten tijde van zijn handelen (het dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de keel/hals van het slachtoffer), niet bewust is geweest van het risico dat hij daardoor de dood van het slachtoffer kon bewerkstelligen.
Op basis van de hierboven weergegeven beoordeling door de getuige-deskundige van de omvang van het uitgeoefende geweld merkt het hof dit naar haar uiterlijke verschijningsvorm aan als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat de verdachte minstgenomen het aanmerkelijke risico heeft genomen én willens en wetens heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn bewezenverklaarde gedraging zou komen te overlijden.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte het voorwaardelijke opzet heeft gehad het slachtoffer te doden.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, en vordert dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, dat hem al enkele jaren in haar huis onderdak bood, gedurende een langere periode vele malen op grove wijze mishandeld, onder andere door haar met een stok/steel te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte op flagrante wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Op 5 oktober 2004 heeft de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven beroofd, zoals bewezenverklaard.
De verdachte heeft het slachtoffer door zijn daad het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt, het recht op leven, ontnomen. Een dergelijk levensdelict schokt de rechtsorde en brengt bij de nabestaanden als regel onherstelbaar verdriet teweeg.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 maart 2006, reeds een aantal malen eerder is veroordeeld voor het plegen van een geweldsmisdrijf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het Hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer kennis genomen van de volgende rapporten:
1. Een rapport van Pro Justitia d.d. 25 mei 2005 opgemaakt en ondertekend door Drs. C. Moerland, forensisch psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer -verkort en zakelijk weergegeven- in:
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, c.q. van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, van zwakbegaafdheid en van alcoholmisbruik. Kenmerkend voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis is een gebrek aan achting voor en rekening houden met de belangen van anderen en het vertonen van antisociale gedragingen; ernstige impulsregulatie-problemen en het vertonen van agressief gedrag; het niet of onvoldoende verantwoordelijk nemen voor het eigen gedrag. Ook het uitbuiten, exploiteren en vernederen van anderen past bij deze stoornis. Op grond van deze stoornis wordt de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Omtrent het recidive risico wordt overwogen dat er sprake lijkt te zijn van een patroon waarin de verdachte een relatie aangaat met een vrouw die niet tegen hem opgewassen is, haar grenzen niet duidelijk kan aangeven en hem laat begaan in zijn agressieve mishandelende gedrag. Heel aannemelijk is dat de verdachte zich in toekomst weer opnieuw in een dergelijke relatie begeeft en dat dit proces zich herhaalt. Gezien de ernstige impulsproblemen bij verdachte, zijn herhaaldelijke gewelddadige gedragingen, het forse ontremmende alcoholmisbruik en het gebrek aan probleembesef en behandelmotivatie is een behandeling in een gedwongen kader geboden. Daarom wordt geadviseerd de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen; behandeling in het kader van een minder ingrijpende sanctie wordt niet haalbaar geacht.
2. Een rapport van Pro Justitia d.d. 25 mei 2005 opgemaakt en ondertekend door Th.J.G. Bakkum, psychiater.
Dit rapport houdt onder meer -verkort en zakelijk weergegeven- in:
Bij de verdachte is sprake van zowel zwakbegaafdheid als een antisociale persoonlijkheidsstoornis; daarvan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Bij de mishandeling speelt een afreageren van frustraties een rol, maar ook impulsiviteit en het handhaven van macht. Tevens vernedering van het slachtoffer om zo verdere financiële uitbuiting mogelijk te maken. Verdachte onderschat de ernst van zijn problematiek en ziet niet hoezeer hij kan ontsporen. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar. De kans op recidive is groot wanneer verdachte weer een relatie aangaat met een vrouw, zeker bij gebrekkige financiële middelen en wanneer de vrouw geen grenzen weet te stellen. Verdachte overschat zichzelf en onderschat zijn maatschappelijk disfunctioneren. Om verdachtes recidivegevaar te beteugelen zal gewerkt moeten worden aan verdachtes probleembesef, betere agressiebeheersing en zal hij voorzichtig en onder toezicht moeten resocialiseren. Een dergelijke behandeling is slechts mogelijk in het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het hof neemt de vermelde beoordeling en conclusies over, maakt deze tot de zijne en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Wat betreft de door de deskundigen geboden geachte maatregel vindt het hof in de inhoud van de door hen opgemaakte rapporten, zoals hiervoor weergegeven, alsmede in de ernst van onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, aanleiding de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten, met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dit vereisen en een meer ambulante behandeling geen reële mogelijkheid is.
Het hof acht, gelet op de ernst van de feiten een langdurige gevangenisstraf in beginsel een passende en geboden reactie. Het hof heeft in dit verband echter rekening gehouden met de tevens noodzakelijk geachte maatregel en de omstandigheid dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a (oud), 37b, 57, 287 en 300(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair) en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair) en 2 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. F. Heemskerk,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 april 2006.