ECLI:NL:GHSGR:2006:AX2173

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
327-H-02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. van den Wildenberg
  • J. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de hoogte van de kosten van deskundigen in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de man en de vrouw zijn veroordeeld tot betaling van de kosten van deskundigen, die in totaal € 39.237,95 bedragen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaren geuit tegen de hoogte van deze kosten, maar deze bezwaren zijn niet onderbouwd. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend en refereert zich aan het oordeel van het hof. De zaak is mondeling behandeld op 21 maart 2003, waarbij de behandeling is aangehouden om de procureur de gelegenheid te geven contact op te nemen met de Raad van Tucht. De man heeft meerdere keren uitstel gevraagd om een nieuwe procureur of advocaat aan te stellen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 6 april 1999 de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, met als peildatum 31 december 1996. In een latere beschikking is drs. T.C.E. Boringa als deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de wijze van berekening van het te verrekenen bedrag. Tijdens een kort geding op 18 januari 2000 zijn partijen overeengekomen dat de vermogensbestanddelen herberekend dienen te worden op basis van de waarden op 1 januari 2000.

In de beoordeling van het hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij in de helft van de kosten van de deskundigen is veroordeeld. Hij stelt dat de kosten van het onderzoek van de heer Oosterloo ƒ 25.000,- bedragen, maar het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de deskundigenkosten te hoog zijn. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking, waarbij de kosten van de deskundigen worden gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 17 mei 2006
Rekestnummer. : 327-H-02
Rekestnr. rechtbank : 95/4225
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. F.B. Kloppenburg, heeft zich onttrokken,
nadien mr. I.J. Pieters, heeft zich ook onttrokken.
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.
PROCESVERLOOP
De man is op 6 mei 2002 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 5 februari 2002.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 31 juli 2002, 14 maart 2003 en 18 maart 2003 aanvullende stukken ingekomen.
Bij brief van 11 februari 2003 heeft mr. S.J. Hoekstra, de advocaat van de vrouw, aan het hof medegedeeld dat de vrouw zich refereert aan het oordeel van het hof en niet ter zitting zal verschijnen.
Op 21 maart 2003 is de zaak mondeling behandeld; daarbij is de behandeling van de zaak aangehouden, teneinde mr. Pieters in de gelegenheid te stellen in contact te treden met de Raad van Tucht, met het verzoek aan mr. Pieters om het hof vervolgens binnen vier weken over de resultaten van dat overleg te berichten. Vervolgens zou het hof – indien daar aanleiding toe zou bestaan – een nadere mondelinge behandeling bepalen, dan wel zo spoedig mogelijk een beschikking geven.
Bij brief van 25 april 2003 heeft mr. Pieters afschriften van de correspondentie die hij met de Raad voor Geschillen van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants heeft gevoerd aan het hof doen toekomen. Nadien heeft de procureur zich onttrokken.
De man heeft meerdere keren een verzoek uitstel gevraagd, teneinde een procureur, dan wel een advocaat aan te stellen.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 6 april 1999 heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage onder meer de verdeling van de huwelijksgemeenschap, welke door de scheiding van partijen is ontbonden overeenkomstig het aan die beschikking gehechte overzicht vastgesteld, met als peildatum 31 december 1996.
Bij (opvolgende) beschikking van 9 november 1999 heeft de bovengenoemde rechtbank onder meer drs. T.C.E. Boringa als deskundige benoemd, teneinde onderzoek te doen naar de wijze van berekening van het nog tussen partijen te verrekenen bedrag over de periode van 1 januari 1997 tot 6 april 1999 en is de behandeling van de zaak, tevens voor wat betreft de kosten van het deskundigenonderzoek, aangehouden.
Volgens het proces-verbaal van het bij de bovengenoemde rechtbank tussen partijen gehouden kort geding op 18 januari 2000, zijn partijen het er op die zitting onder meer over eens geworden dat de in de beschikking van 6 april 1999 begrepen vermogensbestanddelen, met uitzondering van de onroerende zaken, herberekend dienen te worden op basis van de waarden op 1 januari 2000. Tevens zijn partijen alstoen overeengekomen de verdeling zoals opgenomen in voornoemde beschikking voor het overige te aanvaarden, behoudens eventuele rekenfouten.
Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de man en de vrouw worden veroordeeld in de kosten van de deskundigen, zijnde in totaal € 39.237,95 (ƒ 86.469,06), als volgt te voldoen (nu bedoelde kosten gedeeltelijk al uit het door partijen aan de griffier verstrekte voorschot zijn voldaan, behoeft daarvan thans alleen betaling te volgen als volgt):
€ 6.760,90 (ƒ 14.899,06) door de vrouw aan de rechtbank door middel van storting op bankrekening 19.23.25.795 ten name van DS 537 Arrondissement ’s-Gravenhage onder vermelding van rekestnummer 95/4225.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hij in de helft van de kosten van de deskundigen is veroordeeld en in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kosten van het onderzoek van de heer Oosterloo ƒ 25.000,- bedragen, althans een lager bedrag dan ƒ 61.570,- en de kosten van het onderzoek van de heer Boringa te bepalen op ƒ 3.800,-, althans te bepalen op een lager bedrag dan ƒ 25.000,-. Tevens verzoekt de man te bepalen dat de griffier van de rechtbank wordt verplicht het teveel betaalde binnen een termijn van een maand na de uitspraak van het hof aan partijen terug te betalen.
2. De door de man berekende lagere kosten van de deskundigen berusten op aannames door de man die niet nader zijn onderbouwd en door het hof in deze fase van de procedure ook niet zijn te verifiëren.
3. Nu de man onvoldoende heeft aangetoond dat de deskundigenkosten te hoog zijn, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van den Wildenberg en Reinking, bijgestaan door Muller-Rietveld als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2006.