ECLI:NL:GHSGR:2006:AX6373

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1048 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • J.M.E. in 't Velt-Meijer
  • C.G. Beyer-Lazonder
  • T.L. Tan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over zekerheidsstelling in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 april 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen een werkgever en een werkneemster. De werkgever, statutair en feitelijk gevestigd te [vestigingsplaats], was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de werkgever een bankgarantie moest stellen ten behoeve van de werkneemster. De werkneemster, wonende te [woonplaats], had een vordering ingesteld tot het stellen van een bankgarantie ter hoogte van € 25.334,95, welke vordering door de rechtbank was toegewezen.

De werkgever voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vordering van de werkneemster toewijsbaar was. Het hof overwoog dat artikel 288 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een rechter een eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren met of zonder zekerheidsstelling. Het hof concludeerde dat de situatie in deze zaak niet onder artikel 288 Rv valt, omdat de beschikking van de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en er geen wettelijke verplichting bestond voor de werkgever om een bankgarantie te stellen.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de werkneemster af. Tevens werd de werkneemster veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een rechter een uitvoerbaar bij voorraad verklaring kan toekennen en de rol van zekerheidsstelling in het kader van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

Uitspraak: 28 april 2006
Rolnummer: 04/1048 KG
Zaaknummer rechtbank: 140843 VV 14.04
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKGEVER],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
feitelijk gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [werkgever],
procureur: mr. E.H. van Staden ten Brink,
tegen
[werkneemster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werkneemster],
procureur: mr. E. Grabandt.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 28 juli 2004 is [werkgever] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 juni 2004 door de rechtbank te Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland, in kort geding gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [werkgever] één grief tegen het vonnis aangevoerd, die door [werkneemster] bij memorie van antwoord (met producties) is bestreden. Tenslotte heeft [werkneemster] de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd. Aangezien bladzijde 2 van de overgelegde beschikking van 5 april 2004 (productie 2 bij overzicht van producties in eerste aanleg en productie 2 bij memorie van antwoord) niet bij de stukken zat, heeft het hof deze bladzijde bij de procureur van [werkneemster] opgevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 1 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
- [werkneemster] is op 1 maart 1993 in dienst getreden bij [werkgever].
- Bij brief van 13 februari 2004 is zij op staande voet ontslagen.
- Bij vonnis ex artikel 254 Rv van 19 april 2004 van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland, is [werkgever] veroordeeld om aan [werkneemster] het haar toekomende loon vanaf 13 februari 2004 tot de dag der rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsover-een-komst te voldoen.
- Bij beschikking van 5 april 2004 van voornoemde rechtbank is op verzoek van [werkgever] de arbeidsovereenkomst, voorzover mocht blijken dat deze nog voortduurt, voorwaardelijk ontbonden onder toekenning aan [werkneemster] van een vergoeding van € 25.334,95, welke vergoeding pas betaald dient te worden, nadat onherroepelijk is komen vast te staan, dat de arbeidsovereen-komst wordt ontbonden door de beschikking van 5 april 2004.
- [werkneemster] heeft in eerste aanleg gevorderd, dat [werkgever] wordt veroordeeld om binnen twee dagen na het te wijzen vonnis aan haar zekerheid verstrekken door het afgeven van een deugdelijke en in overleg met haar op te stellen bankgarantie tot een bedrag van € 25.334,95 op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag.
- De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
3.1. [werkgever] voert tegen het vonnis de volgende grief aan:
"Ten onrechte heeft de Rechtbank Dordrecht, Sector Kanton, Locatie Oud-Beijerland in het kort geding vonnis d.d. 30 juni 2004 overwogen dat de vordering van [werkneemster] tot het stellen van een bankgarantie tot een bedrag van
€ 25.334,95 toewijsbaar is en dat het belang van [werkneemster] dient te prevaleren boven het belang van [werkgever]."
3.2. In de toelichting voert [werkgever] aan dat zij niet gehouden is tot het afgeven van een bankgarantie, nu zij daartoe noch op grond van de overeenkomst, noch op grond van enige wettelijke verplichting is gehouden. [werkgever] meent boven-dien dat op grond van redelijkheid en billijkheid geen verplichting tot het stellen van een bankgarantie kan ontstaan.
3.3. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 288 Rv bepaalt dat de rechter een eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren met of zonder zekerheidsstelling. Dat houdt in, dat de rechter aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde kan verbinden dat zekerheid wordt gesteld in geval tot tenuitvoerlegging van de beschikking, ook al is er een rechtsmiddel ingesteld, wordt overgegaan. Die zekerheid strekt in zo'n geval ten gunste van de partij tegen wie de beschikking ten uitvoer wordt gelegd en dient er toe te voorkomen dat, in geval de beschikking in hoger beroep mocht worden vernietigd en de veroordeling tot betaling wordt teruggedraaid, deze partij met lege handen staat, omdat hij het door hem - achteraf bezien ten onrechte - betaalde geld niet van zijn wederpartij terug kan krijgen. Die zekerheid moet dan ook worden gesteld door de partij die de mogelijkheid heeft tot tenuit-voer-legging van een niet onherroepelijke beschikking over te gaan.
3.4. In de onderhavige zaak doet zich het volgende voor.
Op verzoek van [werkgever] is bij beschikking van 5 april 2004 de arbeidsovereen-komst van partijen met ingang van 1 mei 2004 ontbonden voorzover mocht blijken dat deze toen nog voortduurde. Aan [werkneemster] is ten laste van [werkgever] een vergoeding van € 25.334,95 bruto toegekend. Daarbij is bepaald dat de netto tegenwaarde van voormeld bruto bedrag eerst dan betaald dient te worden, nadat onherroepelijk vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst van partijen toen nog steeds voortduurde en niet per 13 februari 2004 was geëin-digd. Deze beschikking is niet uitvoer-baar bij voorraad verklaard.
3.5. De hiervoor beschreven situatie valt niet onder het in artikel 288 Rv bepaalde. Nog afgezien van het feit, dat het hier gaat om een beschikking ex artikel 7:685 BW waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld en ook de inhoud van het dictum van de beschikking zich niet leent voor een uitvoerbaar-- verklaring bij voorraad, is de beschikking ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan reeds daarom geen zekerheidsstelling worden verleend. Bovendien zou dan niet [werkgever] maar daarentegen juist [werkneemster] zekerheid moeten stellen. Nu een andere grond gesteld noch gebleken is - de billijkheid is daarvoor geen grondslag - kan de toegewezen zekerheidsstelling niet in stand blijven. De grief slaagt.
4. De conclusie is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Hierbij past een kostenveroordeling zowel in eerste aanleg als in hoger beroep van [werkneemster].
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van 30 juni 2004 van de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Oud-Beijerland tussen partijen in kort geding gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten, in eerste aanleg tot 30 juni 2004 aan de zijde van [werkgever] bepaald op € 360,-- aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep op € 311,40 aan verschotten (€ 70,40 voor het exploot; € 241,00 voor griffierecht) en op € 894,00 aan salaris voor de procureur;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. in 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en T.L. Tan en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2006 in aanwezigheid van de griffier.