Uitspraak : 22 maart 2006
Rekestnummer : 874-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-4726
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. I. de Vink,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.C. Grootveld.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 22 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 29 april 2005.
De vrouw heeft op 5 september 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De man heeft op 21 september 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 augustus 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld door mr. Labohm als raadsheer-commissaris. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door mr. S. Lanshage. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking heeft de rechtbank onder meer de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en gedurende de periode vóór de overdracht van de echtelijke woning, bepaald op € 450,- per maand en ná de overdracht op € 400,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is onder meer de verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende echtelijke woning, welke door de scheiding wordt ontbonden, als volgt vastgesteld:
“1. aan de man worden toebedeeld:
1.1. de echtelijke woning aan [adres] voor de getaxeerde waarde;
1.2. de hypotheekschuld ad € 62.394,78, de man dient de vrouw van aansprakelijkheid voor deze schuld te vrijwaren;
1.3. de spaarpolis met polisnummer [x] voor de waarde per datum van de feitelijke verdeling".
Bepaald is voorts - uitvoerbaar bij voorraad - dat de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van het bedrag dat - uitgaande van de getaxeerde waarde van de echtelijke woning – na aftrek van voornoemde hypotheekschuld en de met de verkoop gemoeide kosten en vermeerderd met de waarde per datum van feitelijke verdeling van voornoemde spaarpolis van de overwaarde van de echtelijke woning resteert.
De echtscheidingsbeschikking is op 25 november 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de alimentatie van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw, strekkende tot een bijdrage in haar levensonderhoud, af te wijzen, althans een eventuele uitkering onder vaststelling van een termijn toe te kennen op de wijze, zoals in het appèlschrift is omschreven, althans een eventuele uitkering op een lager bedrag vast te stellen als het hof vermeent te behoren.
2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel appèl de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin is bepaald dat de kosten, gemoeid met de verkoop van de echtelijke woning, in mindering strekken op de uitkoopsom die de man aan de vrouw terzake die woning zal moeten betalen. De man verzet zich daartegen.
3. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw vooralsnog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Kort weergegeven voert hij daartoe aan dat, gelet op de leeftijd van de vrouw (38 jaar oud), het feit dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren, de vrouw voor het huwelijk niet alleen jarenlang in Peru als kapster heeft gewerkt maar ook na haar komst naar Nederland, tijdens het huwelijk parttime heeft gewerkt en ook thans parttime werkt, de vrouw in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Volgens de man kan en mag van de vrouw worden verwacht dat zij haar resterende verdiencapaciteit benut bij haar huidige werkgever dan wel bij een andere werkgever. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
4. Hoewel het hof daarom heeft verzocht, heeft de vrouw onvoldoende bewijsstukken overgelegd, ter adstructie van haar stelling dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De vrouw heeft geen recente financiële gegevens omtrent haar inkomsten en haar uitgaven overgelegd, geen behoefteberekening, geen stukken waaruit blijkt dat zij inspanningen verricht om haar parttime werkzaamheden uit te breiden dan wel pogingen onderneemt om elders werkzaamheden te vinden. Desgevraagd ter zitting, heeft de vrouw geen antwoord kunnen geven op de vraag waar de vrouw tot op heden heeft gesolliciteerd en wanneer. Evenmin heeft de raadsman van de vrouw antwoord kunnen geven op de vraag waarom er geen recente financiële gegevens van de vrouw in het geding zijn gebracht. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, gelet op haar arbeidsverleden, haar leeftijd en het feit dat uit het huwelijk van partijen geen kinderen zijn geboren, niet in staat is om volledig in eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft de door haar gestelde medische beperkingen niet met bewijsstukken gestaafd. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de vrouw dat zij haar parttime baan als schoonmaakster (tien uur per week in de avonduren), vanwege medische redenen niet langer heeft kunnen handhaven en thans uitsluitend nog inkomsten geniet uit haar parttime baan bij de [werkgever] (eveneens op basis van tien uur per week sinds 4 oktober 2000). Weliswaar heeft de vrouw bij brief van 7 november 2005 een verklaring van haar huisarts van 3 november 2005 aan het hof overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw last heeft van aan de echtscheidingsprocedure gerelateerde stress, doch daaruit is niet gebleken dat zulks een beletsel vormt om arbeid te verrichten. Aan de stelling van de vrouw, dat zij de Nederlandse taal niet goed beheerst, gaat het hof eveneens voorbij. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat de beheersing van de Nederlandse taal, nu vaststaat dat zij in 1992 in Nederland is komen wonen, in ieder geval zodanig goed is dat het geen beletsel vormt bij het vinden van een baan. Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man zodat haar verzoek, om ten behoeve van haarzelf een bijdrage van € 450,- per maand te bepalen, dient te worden afgewezen. Gelet op het vorenstaande slaagt de grief van de man en komt het hof aan bespreking van de tweede, voorwaardelijke grief van de man, die betrekking heeft op zijn draagkracht, niet toe.
5. In incidenteel appèl stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat voor de vaststelling van de uitkoopsom die de vrouw gaat ontvangen vanwege de toescheiding van de echtelijke woning aan de man er een aftrek plaats dient te vinden van de met de verkoop gemoeide kosten. De vrouw voert daartoe aan dat er geen sprake is van verkoop van de woning, doch slechts van een toescheiding van de woning aan de man. Volgens de vrouw is het gebruikelijk dat de partij die de toescheiding van de echtelijke woning wenst de daarmee gemoeide kosten draagt, zodat in casu de man de kosten dient te dragen voor het verkrijgen van de woning op zijn naam.
6. Onder verwijzing naar een uitspraak van dit hof van 27 april 2005 (LJN: AT4623, 02/1275) betwist de man dat het gebruikelijk is dat de partij, die de toescheiding van de echtelijke woning wenst, de daarmee gepaard gaande kosten dient te dragen. In voornoemde uitspraak heeft het hof immers overwogen dat de rechter, in geval hem een geschil over de verdeling van de gemeenschap ter beslissing wordt voorgelegd, een ruime bevoegdheid heeft, die er toe strekt aan partijen een billijke en doelmatige wijze van verdeling voor te schrijven. De man acht het redelijk dat de met de toescheiding c.q. verkoop van de echtelijke woning gemoeid zijnde kosten door partijen worden gedeeld. In het geval van toescheiding van de echtelijke woning aan hem wordt immers ook de hypotheekschuld aan hem toebedeeld met de verplichting de vrouw van aansprakelijkheid voor deze schuld te vrijwaren. Als gevolg daarvan wordt de man eigenaar van de woning, wordt de vrouw ontslagen van haar financiële verplichtingen ter zake de hypothecaire geldlening en zal de vrouw de helft van de overwaarde ontvangen. Onder die omstandigheden acht de man het redelijk en billijk dat de met de toescheiding c.q. verkoop van de echtelijke woning gemoeid zijnde kosten door partijen worden gedeeld. Indien de woning wordt verkocht wenst de man te benadrukken dat de vrouw ook alleen aanspraak op de helft van de netto-opbrengst kan maken.
7. Ter zitting van het hof is vast komen te staan dat de man de voormalige echtelijke woning wenst te blijven bewonen, hoewel het volgens de man aanvankelijk de bedoeling was dat die woning zou worden verkocht. Ter zitting is medegedeeld dat de hypotheekaanvraag van de man zo goed als rond is. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de voormalige echtelijke woning reeds aan de man toebedeeld. Indien de woning in het kader van de verdeling aan een derde zou zijn verkocht had de koper de kosten van het notariële transport voor zijn rekening dienen te nemen. Nu de man in de woning blijft wonen bespaart hij aanzienlijke kosten van de verhuizing en de herstoffering van een nieuwe woning. Nu de vrouw deze kosten op termijn wel dient te maken nu zij de woning heeft verlaten, acht het hof het in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk dat de man de kosten draagt van de overdracht van de woning. Het vorenstaande leidt ertoe dat de incidentele grief van de vrouw slaagt.
8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw, tot het vaststellen van een aanvullende bijdrage ten behoeve van haarzelf van € 450,- per maand, af;
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te vergoeden de helft van het bedrag dat – uitgaande van de getaxeerde waarde van de echtelijke woning – na aftrek van de hypotheekschuld van € 62.394,78 en vermeerderd met de helft van de waarde per datum van feitelijke verdeling van de spaarpolis met polisnummer [x], resteert;
verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van den Wildenberg en Burgers-Thomassen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2006.