ECLI:NL:GHSGR:2006:AX7323

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1102-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Labohm
  • Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van vaderschap en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van het vaderschap en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de biologische vader van de minderjarige [kind 2] erkend, maar betwistte zijn onderhoudsplicht jegens haar. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de man beschuldigd van het niet voldoen aan zijn onderhoudsplicht en heeft verzocht om vaststelling van de kinderalimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de man aanzienlijke contante opnames heeft gedaan en dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Hierdoor concludeert het hof dat de man voldoende draagkracht heeft om de verzochte kinderalimentatie te voldoen. De man heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen en de eerdere beschikking bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van de onderhoudsplicht van ouders en de noodzaak om financiële verplichtingen jegens kinderen na te komen, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de ouders.

Uitspraak

Uitspraak : 29 maart 2006
Rekestnummer : 1102-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05-2356
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. S. de Kluiver,
tegen
[verweerster],
wonende te [werknemer],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Kars.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 september 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 juni 2005.
De moeder heeft op 1 november 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 december 2005 en 1 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 1 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. V. Vos, en de moeder, bijgestaan door mr. F.O. Ligeon-Merton. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen hebben tot 20 november 2004 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] is geboren de minderjarige: [kind 1], hierna te noemen: [kind 1]. De man heeft [kind 1] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over hem. Voorts is uit de moeder geboren: [kind], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 2].
Op 25 april 2005 heeft de moeder de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de man, uitvoerbaar bij voorraad en met ingang van 20 november 2004, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, vast te stellen op € 300,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen. De man heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de kinderalimentatie met ingang van 20 november 2004 bepaald op € 300,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het vaderschap van de man van [kind 2], en ten aanzien van de kinderalimentatie, de draagkracht van de man en de ingangsdatum.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. De moeder bestrijdt zijn beroep.
Vaderschap
3. De man stelt dat hij de moeder meerdere malen heeft verzocht toestemming te verlenen voor de erkenning van [kind 2] door de man, alsmede voor omgang tussen de man en [kind 2]. De moeder weigert echter, waardoor de man is gaan twijfelen of hij wel de biologische vader is. Zolang het biologisch vaderschap niet vast staat, ontkent de man de vader van [kind 2] te zijn en acht hij zich niet onderhoudsplichtig jegens haar.
4. De moeder stelt dat de man wel degelijk de biologische vader van [kind 2] is en dat zij op zich niets tegen de erkenning van [kind 2] door de man heeft. De reden dat zij nog geen toestemming heeft gegeven voor erkenning is dat zij niet wil dat [kind 2] de achternaam van de man moet dragen nu de relatie tussen de moeder en de man is verbroken.
5. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft de man verklaard altijd te hebben gedacht de vader van [kind 2] te zijn. Enkel door het feit dat de moeder tot op heden haar toestemming heeft onthouden aan de erkenning van [kind 2] heeft deze nog niet plaatsgehad. De man heeft gesteld de moeder hierover meerdere malen te hebben gebeld. Voorts heeft de man te kennen gegeven dat hij het belangrijk vindt dat [kind 2] na erkenning door de man ook diens achternaam krijgt. Andere feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat de man niet de biologische vader is van [kind 2] zijn gesteld noch gebleken. De stelling van de moeder dat zij in de periode dat partijen een relatie hadden geen seksueel contact met anderen heeft gehad, is niet weersproken door de man. Nu de man voorts geen verzoek tot een DNA-onderzoek heeft gedaan en hij volhardt in zijn wens [kind 2] te willen erkennen, gaat het hof ervan uit dat de man de biologische vader van [kind 2] is en derhalve onderhoudsplichtig jegens haar op grond van artikel 1:394 BW.
Behoefte
6. De behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de man staat als niet bestreden vast.
Draagkracht
7. De man is van mening dat hij onvoldoende draagkracht heeft om kinderalimentatie te kunnen voldoen. Hij ontvangt tot 1 januari 2006 een vervolg WW-uitkering.
8. De moeder stelt dat de man tijdens de relatie met de moeder een jaarinkomen genoot van circa € 72.000,- bruto als managing director en show promotor. Volgens de moeder verricht de man deze werkzaamheden thans ook nog bij verscheidene discotheken en andere uitgaansaangelegenheden. Dat de man niet alleen een WW-uitkering heeft, en aldus een hogere verdiencapaciteit heeft dan hij doet voorkomen, blijkt ook uit de door hem overgelegde gegevens van de ABN-AMRO, alwaar hij in een periode van vier jaren een bedrag van € 44.743,81 aan opnames heeft verricht en een kredietlimiet heeft van € 3.630,24, aldus de moeder.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit het door de man overgelegde overzicht van bij- en afschrijvingen op rekeningnummer [x] van de ABN-AMRO van 26 september 2005 blijkt dat de man, in de loop van de vijf maanden welke het overzicht omvat, aanzienlijke bedragen heeft gestort op zijn bankrekening. Gevraagd naar de herkomst van de gelden - vele duizenden euro’s - heeft de man verklaard dat het geld van de bank zelf betrof en dat hij twee keer geld heeft gekregen van zijn vriendin, mevrouw [y], in verband met zijn schulden. Het betreft echter vele malen meer stortingen dan twee keer en voor zover de man bedoelt dat hij ook geld opneemt bij de bank om dit vervolgens per geldautomaat terug te storten, acht het hof dit niet aannemelijk. Bovendien heeft de man zijn stellingen niet door middel van bescheiden onderbouwd aan de hand waarvan een en ander geverifieerd zou kunnen worden. Nu de man heeft nagelaten een deugdelijke verklaring te geven voor de diverse stortingen en opnames in een periode waarin de man naar eigen zeggen slechts over een netto WW-uitkering beschikte ter hoogte van € 700,40 per maand, acht het hof het niet aannemelijk dat de man niet over neveninkomsten beschikt.
Nu de man voorts heeft nagelaten enige inzicht te verschaffen in zijn huidige financiële positie, anders dan de stelling dat hij tot 1 januari 2006 een uitkering genoot, gaat het hof ervan uit dat hij voldoende draagkracht heeft om de verzochte kinderalimentatie te kunnen voldoen.
Ingangsdatum
10. Tot slot heeft de man aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met de ingangsdatum van de verzochte kinderalimentatie. Het verzoekschrift dateert van 22 april 2005 en de man heeft daarom niet eerder rekening kunnen houden met een op te leggen bijdrage dan vanaf die datum.
11. Het hof is van oordeel dat de man te allen tijde rekening dient te houden met het feit dat hij onderhoudsplichtig is jegens zijn kinderen. Vanaf het moment dat partijen uiteen zijn gegaan, had de man de nodige reserveringen kunnen maken ten behoeve van de kinderen. De bestreden beschikking dient dan ook te dien aanzien te worden bekrachtigd.
12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Zonnenberg, bijge-staan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2006.