Uitspraak : 29 maart 2006
Rekestnummer : 863-H-05
Rekestnr. rechtbank : A 05-1091
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.G. Evers,
de GEMEENTE LEIDEN,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: M.T. Chandoe.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 20 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 19 april 2005.
De gemeente heeft op 29 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 1 augustus 2005 en 18 augustus 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 27 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de man, zijn advocaat mr. J.H. Bouwknegt en namens de gemeente haar gemachtigde. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
De vrouw ontvangt sedert 27 augustus 2003 een bijstandsuitkering naar de norm van een eenoudergezin.
De man is op 17 september 2004 bericht omtrent zijn onderhoudsverplichtingen waarbij hem verzocht is gegevens over te leggen omtrent zijn financiële situatie. De man heeft nagelaten gegevens over te leggen. Vervolgens is de man door de gemeente nogmaals aangeschreven. De man heeft wederom nagelaten financiële gegevens te verstrekken, waarna de gemeente bij verhaalsbeschikking van 3 november 2004 de verhaalsbijdrage ambtshalve heeft vastgesteld op € 1.207,- per maand met ingang van 1 november 2004. De man heeft niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, waarna de gemeente op 24 februari 2005 een verzoekschrift tot verhaal van bijstand bij de rechtbank heeft ingediend.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 20 juli 2005, richt zich tegen de beschikking van 19 april 2005.
2. Het hof overweegt als volgt. De Algemene Bijstandswet geeft enige procedureregels voor het verhaal in rechte in artikel 103, maar bevat niet een bepaling waarin de beroepstermijn voor deze verhaalsprocedures is geregeld. Derhalve zijn naar het oordeel van het hof de bepalingen van de verzoekschriftprocedure van toepassing conform artikel 261 juncto artikel 358 Rv. Nu de rechtbank bij aangetekende brief van 20 april 2005 een afschrift van de bestreden (verstek)- beschikking aan de man heeft toegezonden, en de man derhalve in ieder geval niet eerder dan 20 april 2005 kennis heeft kunnen nemen van de bestreden beschikking en op 20 juli 2005 van die beschikking in hoger beroep is gekomen, is hij, gelet op het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv, ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de gemeente niet-ontvankelijk is in haar inleidend verzoek, dan wel te bepalen dat de hoogte van de verhaalsbijdrage wordt gesteld op nihil. De gemeente bestrijdt zijn beroep.
4. Ter toelichting voert de man aan dat de gemeente niet-ontvankelijk is in haar inleidende verzoek, nu de man op 23 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard. De man meent dat hij door en tijdens het faillissement niet in rechte kan worden betrokken en dat alle lopende rechtsgedingen dan worden bevroren, terwijl de vorderingen ter verificatie dienen te worden aangemeld, hetgeen niet heeft plaatsgevonden. Verder stelt de man dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage te leveren in de kosten van verzorging van levensonderhoud van zijn ex-echtgenote en zijn kinderen.
5. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de man op 23 februari 2005 in staat van faillissement is verklaard. Gebleken is dat de man door de gemeente reeds op 17 september 2004 is aangeschreven met het verzoek gegevens over te leggen omtrent zijn financiële situatie in verband met het mogelijk verhalen van kosten van bijstand, hetgeen de man - ook na rappel - heeft nagelaten. Vervolgens heeft de gemeente bij ontbreken van relevante gegevens de onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld op € 1.207,- per maand, ingaande 1 november 2004. Per ingangsdatum verhaal, 1 november 2004, was de man niet in staat van faillissement verklaard en was de vordering reeds opeisbaar. Het hof is derhalve van oordeel dat de man terecht in rechte is betrokken. Dat de vordering niet is aangemeld bij de curator, kan de gemeente naar ’s hofs oordeel in processueel opzicht niet worden tegengeworpen, nu het op de weg van de man had gelegen niet alleen de gemeente op de hoogte te brengen van zijn faillissement doch ook de curator op de hoogte te brengen van al zijn vorderingen en betaalverplichtingen.
6. De draagkracht van de man.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man is het hof gebleken dat de man geen, althans onvoldoende financiële stukken heeft overgelegd. Ook ter terechtzitting in hoger beroep is door zijn advocaat geen inzicht gegeven in zijn inkomenssituatie, in het bijzonder niet over de periode voorafgaand aan zijn faillissement op 23 februari 2005. De enkele door de man overgelegde salarisspecificaties ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft, acht het hof niet voldoende. De gemeente heeft in dit kader onweersproken verklaard dat de man in de periode voorafgaand aan zijn faillissement zelfstandig ondernemer was en een eigen autobedrijf had, met een omzet van € 80.000,- à € 100.000,- per jaar. De man heeft derhalve zijn financiële situatie niet voldoende inzichtelijk gemaakt, zodat naar ’s hofs oordeel niet aannemelijk is gemaakt dat hij in die periode niet in staat was de door de rechtbank vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen.
7. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man, vanaf het moment dat hij in staat van faillissement is verklaard, uit van de door hem bij zijn beroepschrift als bijlage gevoegde berekening van de curator van 7 maart 2005, ter zake van het vrij te laten bedrag. Deze berekening is weliswaar door de gemeente bestreden, doch het hof ziet geen aanleiding om hier van af te wijken, nu ervan wordt uitgegaan dat de curator de financiële gegevens afdoende heeft gecontroleerd. Blijkens deze berekening bedraagt het netto maandinkomen van de man € 1.178,-, zijn beslagvrije voet is vastgesteld op € 899,- en het vrij te laten bedrag van de man bedraagt € 913,-. Het overige dient de man af te dragen aan de curator ter bereiking van een boedelactief. Gelet op bovengenoemde financiële omstandigheden is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man vanaf 23 februari 2005, zijnde het moment van zijn faillissement geen verhaalsbijdrage toelaat.
8. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode tot 23 februari 2005 betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de periode met ingang van 23 februari 2005 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt het bedrag dat de man aan de gemeente moet voldoen ter zake van - ten behoeve van de vrouw en de kinderen - gemaakte en nog te maken kosten van bijstand, met ingang van 23 februari 2005 op nihil;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Van der Burght, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2006.