ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8681

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200098505
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank te Rotterdam inzake de verdachte als bolletjesslikker

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, die als bolletjesslikker 662 gram cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland had gebracht, heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling. De raadsman van de verdachte heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit betoog is door het hof verworpen. Het hof oordeelt dat de tijdelijke noodmaatregel die destijds gold voor verdachten die op Schiphol werden aangehouden, geen vervolgingsrichtlijn was, maar een maatregel om capaciteitsproblemen van de rechtbank te Schiphol aan te pakken. De verdachte, die niet op Schiphol was aangehouden, kan zich niet op deze maatregel beroepen.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte was als drugskoerier ingezet door een criminele organisatie en had de cocaïne meegenomen vanwege schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 76 dagen, met aftrek van voorarrest. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000985-05
Parketnummer(s): 10-000288-04
Datum uitspraak: 2 juni 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 februari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 mei 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De raadsman van de verdachte heeft primair gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Het destijds geldende beleid ten aanzien van via Schiphol binnenkomende "bolletjesslikkers" hield immers in dat verdachten die first offender waren en die een hoeveelheid van minder dan drie kilogram verdovende middelen bij zich hadden, zouden worden heengezonden.
Het hof verwerpt dit verweer. De destijds toegepaste tijdelijke noodmaatregel was geen vervolgingsrichtlijn die gebaseerd was op opvattingen omtrent de strafwaardigheid van bepaalde (verboden) gedragingen. De maatregel had slechts tot doel het hoofd te bieden aan bestaande capaciteitsproblemen van de rechtbank te Schiphol. Zij was dan ook slechts van toepassing op verdachten die op Schiphol met verdovende middelen waren aangehouden en die door de rechtbank te Schiphol berecht werden. Zij gold niet voor elders aangehouden of elders te berechten verdachten. De verdachte kan, nu hij niet bij de rechtbank te Schiphol berecht is, zich niet op deze maatregel beroepen. Gelet op het doel en karakter van de tijdelijke noodmaatregel kan niet gesproken worden van schending van het gelijkheidsbeginsel, leidend tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte werd - inmiddels ruim anderhalf jaar geleden - als drugskoerier ingezet voor een criminele organisatie. De verdachte heeft als zogenaamde bolletjessikker 662 gram cocaïne vanuit Curaçao per vliegtuig Nederland binnengebracht, omdat hij schulden had. De verdachte zou hiervoor ongeveer 3000 Engelse ponden krijgen. Verdovende middelen zoals cocaïne zijn niet alleen in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid, zij vormen ook een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en overlast die de drugshandel met zich meebrengt.
Mede gezien verdachtes jeugdige leeftijd, het feit dat hij in Engeland woont en verder nooit met de Nederlandse politie en justitie in aanraking is geweest, is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van zijn voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 (zesenzeventig) dagen.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. E. Bos, in bijzijn van de griffier mr. E.M.M. Koonings.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juni 2006.
Mr. E. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.